vrijdag 26 februari 2010

Brieven uit El Bierzo 8

Rijden

Het is er echt van gekomen. Ik heb autogereden. Een auto bestuurd, wel te verstaan. Voor het eerst van mijn leven. Dat was afgelopen zondag, op een hobbelig afgeragd voetbalveldje bij het dorp Congosto.

Ik draaide de contactsleutel om, maakte de handrem los, trapte de koppeling in met mijn linkervoet, schakelde naar de eerste versnelling en daarna, terwijl ik de koppeling langzaam omhoog liet komen, duwde ik met mijn rechtervoet het gaspedaal naar beneden. De auto schoot met een ruk naar voren. Snel trapte ik op het middelste pedaal. Dat is de rem. De motor sloeg af. Ik keek naar mijn schoonvader naast mij. Die was licht in paniek. Het was zijn auto.´ ¡Je moet het langzaam doen! ¡Niet te veel gas geven!´ riep hij. Nogmaals probeerde ik het. Dit keer kwam de auto langzaam op gang. Ik gaf wat meer gas. En stuurde de auto om het doel heen. ´¡Nu naar de tweede versnelling!´ riep schoonvader. Dat was linksonder, wist ik nog. Ik probeerde het. En gaf weer gas. ´¿Staat hij in zijn twee? ¿Staat hij in zijn twee?´, vroeg ik zenuwachtig. ´Ja hoor, en probeer nou maar eens terug te schakelen.´

Autorijden. Wie had dat ooit gedacht? Ik niet, in elk geval. Voor mij was de fiets toch altijd goed genoeg. Sterker nog, ik genoot van fietsen. Altijd in de stad gewoond. Dan is de fiets het ideale vervoermiddel. En als ik buiten de stad moest wezen, nou, dan reed er altijd wel een trein en dan huurde ik een fiets via dat ontzettend goede systeem van de OV-fiets. Soms leek een bepaalde bestemming vrijwel onbereikbaar. De voetbalvelden van de Legmeervogels, bijvoorbeeld. Vooruit, dan reed ik wel met een teamgenoot mee. Hoewel ik ook wel eens op de fiets ging. In het voorjaar, met mooi weer, door het Amsterdamse Bos. Op de terugweg, in het schemerige donker, zongen de merels ter afscheid van de mooie dag hun droeve liederen. Dat missen al die automobilisten toch maar, dacht ik dan tevreden met mezelf.

Maar hier in El Bierzo is alles anders. Dus is aanpassing geboden.

Het openbaar vervoer is hier ronduit gebrekkig en veelal afwezig. Al die eeuwig klagende Nederlanders zouden voor de gein hier eens moeten gaan forenzen. Er komen per dag vier treinen aan op het station van Ponferrada. En Ponferrada is een middelgrote stad met een regionale functie, zoals dat heet. Het vervoer tussen de steden vindt hier vooral per particuliere busmaatschappij plaats. Ongeveer eens in de twee uur gaat er een bus naar de provinciehoofdstad León. Voor de rest is het lou loene. Op anderhalf uur rijden van Ponferrada (met de auto) ligt een fantastisch skigebied. Maar een bus naar de pistes? Vergeet het maar! Ik heb nog even overwogen dat zelf te organiseren. Corazón Viajes, voor al uw sneeuwpret. Dat is mij afgeraden. De mensen zijn hier erg gesteld op hun eigen vervoer, zo werd mij verteld.

Ook het fietsen is hier anders dan in Nederland. Hier zijn bergen. Dus heb ik een mountainbike. Met versnellingen en zo. Maar toch. Fietsen is hier sporten. Ik zie mezelf niet naar het nabijgelegen Bembibre fietsen om daar een kopje thee bij wat kennissen te drinken. Moet ik de hele tijd ongemakkelijk voorovergebogen zitten om mijn van zweet doordrenkte shirt niet in contact te laten komen met hun nieuwe bankstel.

En dus reed ik afgelopen zondag met de auto rondjes op dat afgeragd voetbalveldje van het dorp Congosto. Het ging steeds beter. Tot een groep opgeschoten jongens met een bal het veld betrad. Ze begonnen tegen ons te schreeuwen. ´¡Hé, dit is een voetbalveld! ¡Verboden voor auto´s!´ Langzaam reed ik terug naar de weg terwijl ik in het Nederlands mopperde: ´Tegenwoordig wordt je ook werkelijk overal het autorijden onmogelijk gemaakt.´ ´¿Wat zeg je?´, vroeg mijn schoonvader. ´Oh niets.´ ´¿En? ¿Ga je op rijles?´ ´Ik weet het nog niet.´

Rolando de Corazón