dinsdag 13 april 2010

Paasprocessie in Ponferrada

Het is paaszaterdag. Met dikke jassen aan staan we langs de kant van de straat te wachten op de processie. Het is koud. Even denk ik terug aan dat telefoongesprek dat ik afgelopen week had met die ambtenares van de Dienst Persoonsgegevens in Amsterdam, zo te horen een gezellige Surinaamse. ´U moet namelijk weten, ik woon op het ogenblik in Spanje´, had ik haar gezegd. Spontaan reageerde ze. ´In Spanje? Wat een geluk. Lekker in de zon. Nou, hier niet, hoor.´ ´Ponferrada ligt in het noordwesten van Spanje; het kan hier best koud zijn´, vertelde ik haar, waarna het gesprek verderging over de ingewikkelde bureaucratie die nu eenmaal lijkt te horen bij het wonen in een ander land.

Er klinken drums. Rom rompompom, doen de grote trommen. Daartussen wordt er op de kleine trommen een sneller ritme gedrumd. Dan komt de stoet de hoek om. Langzaam lopen de muzikanten voorbij. De blazers zetten hun hoorns aan de mond. Vals, hard en schel klinkt het. En toch mooi. Dan volgen de capuchones. Dat zijn de mensen die in processie achter de muziek aan lopen, gehuld in een pak dat mij onmiddellijk doet denken aan de Ku Klux Clan. Een lang gezichtsverhullend gewaad dat eindigt in een puntmuts. Jawel, een andere associatie die ik heb is die met de burka. Ik ben dan ook niet katholiek. Niet eens gelovig. Ik vind het zelfs een beetje eng, al die mensen die menen te weten wat een almachtige god allemaal wil. Een kerk betreed ik met tegenzin. Veel klatergoud. Mooie beelden en schilderijen, dat wel. Maar altijd weer dat zelfde thema. Het lijden. Vooral als er mensen hardop zitten te bidden, zoals hier vaak gebeurt, wil ik snel weer naar buiten. Laatst waren we in een kerk waar de nonnen apart zaten, afgescheiden van de rest met tralies. Dat schijnt hier heel normaal te zijn. Monjas de clausura. Afgesloten van de buitenwereld. Op vrijwillige basis, zo werd mij verzekerd om mijn verbijstering weg te nemen.

Ondertussen komt het einde van de stoet langs. Een beeld, op de schouders gedragen door een groot aantal capuchones. Dit gebeurt tijdens de heilige week in bijna alle steden van Spanje. De beelden van Jezus en María worden in processie rondgedragen. Soms gaat het om culturele erfschatten uit de Middeleeuwen. Zo niet in vandaag in Ponferrada. Het is wel groot. Veel figuren. Het laatste avondmaal wordt er uitgebeeld. Maar het ziet er modern uit. De apostelen lijken een beetje op stripfiguren uit Kuifje. Licht teleurgesteld gaan we een bar in waar we glazen limonade bestellen. Net waar ik zin in heb. De limonade blijkt namelijk een alcoholische drank te zijn, die alleen rond de heilige week vervaardigd wordt. Meng een aantal liters wijn met wat water, suiker en veel sinasappels en citroenen en laat dat een week staan. Het resultaat is een lichtzoete fruitlikeur met een vrij willekeurig alcoholgehalte. Een Ponferradiaan vertelt me dat het drinken van zo´n glas limonade hier matar un judío genoemd wordt. Een jood doodmaken. Ik begin te protesteren. Dat is in het licht van de vervolgingen door de nazi’s en de inquisitie wel zeer ongepast taalgebruik. Alsof die zwarte pieten van die Sinterklaas van jullie door de beugel kunnen, wordt me verweten. Sint Nicolaas, ook alweer zo´n katholiek uit Spanje, zo verdedig ik me veel te heftig onder invloed van de vierde limonade alweer.

Na al die limonades is het uitstekend slapen. Maar de volgende morgen worden we om vijf uur gewekt door het tromgeroffel en de valse trompetten die vanaf de straat weerklinken. Het is tijd voor de volgende processie. Ik verbijt mijn ergernis. We besluiten paaszondag op zijn Hollands te vieren. Laat opstaan, en dan eieren en krentenbrood eten. En daarna misschien een wandeling hier ergens in de omgeving. Als het weer het toelaat.

(Eerder gepubliceerd in de TABATreffer van half april 2010)