zaterdag 19 maart 2016

De schaamte voorbij

Het is het noodlot van elke emigrant: je wordt aangesproken op uitspraken of daden van landgenoten die de internationale pers halen. Ik noem maar wat: de overtredingen van het Nederlandse voetbalteam in de finale van de wereldcup in Zuid-Afrika; uitspraken van Geert Wilders over Marokkanen; demonstraties tegen opvangcentra voor vluchtelingen; het pleiten voor bezuinigingen in Europa door Nederlandse ministers. Natuurlijk heb ik niets te maken met die profvoetballers, extreemrechtse demonstranten of populistische en neoliberale politici. Ik voel me helemaal niet verwant met mensen die wel mijn taal spreken maar ver van mijn denkwereld staan. Toch heb ik soms het gevoel dat ik me moet verantwoorden.

Afgelopen week was het het gedrag van PSV-supporters dat eerst uitgebreid in de Spaanse pers werd belicht en vervolgens nieuwsuitzendingen over de gehele wereld wist te halen. De beelden waren ronduit gênant. Vanaf een terras op het Plaza Mayor in Madrid gooiden de supporters muntstukken op de grond die bedelende zigeunervrouwen met hoofddoekjes graaiend verzamelden. Eén supporter stak omringd door wanhopige vrouwen provocerend een bankbiljet in de fik. Ze lieten de vrouwen push-ups te maken in ruil voor geld. Nou moeten individuele of groepsdaden niet altijd tot wereldnieuws worden gebombardeerd. Er zijn altijd wel gekken die zich misdragen, zeker in de voetbalwereld. Maar het gedrag van deze Nederlanders leek symbool te staan voor iets groters en veel fundamentelers: de groeiende weerzin tegen de minderbedeelde vreemdeling. De beelden toonden de arrogantie van deze jongeren die zich niet leken te schamen voor hun misplaatste superioriteitsgevoelens. Natuurlijk heeft dat te maken met de zoveel veranderde mentaliteit over minderhedenkwesties. Gesteund door uitspraken van populistische politici, internetfora en treitertelevisieprogramma’s fulmineert men zonder enige terughoudendheid tegen andere rassen, godsdiensten en culturen, iets waarop sinds de Tweede Wereldoorlog toch een zeker taboe heeft geheerst. Het verheerlijken van de eigen stam is in deze onzekere tijden weer de trend geworden.

De dag na de wedstrijd liep ik hier door de buurt met een schoudertas vol paperassen en lesboeken. Ik had een beetje haast, want ik zat net tussen twee lessen Engels in. In de verte zag ik een oudere Spanjaard op me af komen die duidelijk van zins was me aan te spreken. ‘Oh oh’, dacht ik. Ik had deze man als eens ontmoet op een zondagmorgen bij de bakker. Daar had hij me uitgebreid verteld over zijn verleden als emigrant in Nederland of Duitsland, daar wil ik vanaf wezen, want eerlijk gezegd had ik van zijn Spaanse gemurmel bitter weinig begrepen. Ik kon hem onmogelijk ontwijken, want hij begon al van enkele meters afstand tegen me te praten met zinnen waarin ik met moeite de woorden ‘voetbalsupporters’, ‘bedelaars’, ‘Eindhoven’, en ‘belachelijk’ herkende. Niet van zins het gedrag van de supporters ook maar enigszins te vergoelijken antwoordde ik in termen van: ‘Inderdaad, een schande, hoe halen ze het in het hoofd.’ Niet luisterend praatte hij door en langzamerhand begon het tot me door te dringen dat hij niet het gedrag van de PSV-supporters veroordeelde, zoals zovele andere Spanjaarden, maar juist vond dat ze volkomen gelijk hadden: die bedelaars hadden hier niets te zoeken; die kwamen maar naar dit land zonder dat ze probeerden werk te vinden. Dit was eigenlijk nog veel erger dan te worden aangesproken op het wangedrag van mijn landgenoten. Ik wees verontschuldigend op mijn schoudertas en zei: ‘ik moet werken’, en maakte me uit de voeten. Terwijl ik de man achter me hoorde doorpraten besloot ik me nooit meer verantwoordelijk te voelen voor het gedrag of uitlatingen van mensen waar ik weinig mee gemeen heb.