vrijdag 18 oktober 2024

De creatieve kracht van verveling

Ik zit met Ana aan het avondeten, la cena, zoals ze hier zeggen. We doen dat voor Spaanse begrippen vroeg; la cena vóór negen uur ’s avonds kan eigenlijk niet; dat is voor guiris (scheldnaam voor toeristen). 

We raken aan de praat over de serie die we aan het volgen zijn via Filmin, een Spaanse streamingsdienst. 
In de serie zit de politie achter een groep ontvoerders aan. Als er ergens een explosie klinkt, meten ze hoeveel verschil er is tussen het geluid dat zij direct horen en dat zij via de Skype-verbinding horen, en zo weten zij de ontvoerders te lokaliseren.

‘Dat is een sterk verhaal, ¿vind je niet?’ zegt Ana.
‘Wel een beetje, maar ik heb vroeger van mijn vader geleerd om te berekenen hoever een blikseminslag van je verwijderd is met behulp van de snelheid van het geluid.’
‘¿Echt?’
‘Ja, het geluid reist met ongeveer 1 kilometer per 3 seconden, dus als we een bliksemschicht zagen telden we altijd: “éénentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig…” tot we het geluid van de donder hoorden.
‘¿Waarom met twintig?’
‘Als je “een twee drie” telt, is dat te snel. Ik telde op dezelfde manier als ik wiphonkbal speelde.’

Wiphonkbal heb ik in het Nederlands gezegd, maar ook na een poging tot een vertaling (béisbol de balancín) blijft ze me glazig aankijken. Dus heb ik weer eens wat uit te leggen over mijn jeugd.

‘Als kind wilde ik graag tafelvoetbal spelen, maar dat hadden we niet in huis. 
Dus knipte ik uit een oude schoenendoos twee doeltjes. 
Ook knipte ik wat langwerpige stukjes karton en die vouwde ik doormidden in een hoek van ongeveer 90 graden. Dat waren de spelers. 
De bal was een rond stukje karton met een plakbandje eromheen.
Ik zette twee teams op de tafel en twee doelen aan de tegenoverliggende kanten. De speler die het dichtst bij de bal was mocht schieten of passen. Ik noemde het wipvoetbal.

Maar eigenlijk speelde ik in mijn kindertijd liever honkbal. Ik vertelde mijn broer Willem dat het jammer was dat dat met mijn spel niet mogelijk was omdat de kartonnen spelers niet van honk naar honk konden rennen. 
“Dan moet je tellen”, stelde hij voor. 
“Bijvoorbeeld: na een slag moet het veldteam binnen tien seconden de bal in het doel van het eerste honk spelen, anders is het een honkslag.” En zo speelde ik vaak wiphonkbal en telde ik “eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig …”’

‘¿Speelde je helemaal alleen?’ vraagt Ana.
‘Vaak wel. Ik herinner me dat een buurvrouw die op visite was een tijdje naar me stond te kijken hoe ik daar in de weer was met kartonnetjes en de hele tijd “eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig” mompelde. En dat terwijl er helemaal geen onweersbui in de buurt was. Zij vond me maar een merkwaardig ventje. 
Maar later kwam mijn buurjongen Henny wel eens bij me langs om mee te spelen. Hij had zijn eigen team gemaakt. 
Het vreemde was dat mijn spelers in de loop van de tijd een soort karakter kregen. Ik raakte op sommigen gesteld. Het werden mijn kartonnen vriendjes. 

‘Wat een interessant verhaal,’ zegt Ana. ‘Als er toen videospelletjes waren geweest als Playstation had je nooit dat spel gemaakt.’
‘En als het in Nederland altijd mooi weer was geweest, zouden we vaker buiten spelen. Wiphonkbal was het resultaat van de creatieve kracht van verveling.’

Deze brief is ook als video uitgebracht. Klik HIER