Het is een
warme lentedag. Ik loop naar de bushalte op de Avenida de América, vlak
tegenover mijn vaste voetbalkijkcafé Gijon. Terwijl ik naar de verte tuur of de
bus er al aankomt, zie ik Pepe naar me toe lopen. Spanjaarden noemen iedereen
die José heet Pepe. Ik weet niet waarom. Pepe is het best te typeren met de
term: oude hippie. Lang haar, wat onverzorgd uiterlijk, ogen die duidelijk de
jaren zestig van dichtbij hebben gezien. Maar voor de rest een zeer belezen en beschaafde
man. Ik kom hem vaak tegen omdat we allebei echte straatwandelaars zijn. En bij
elke ontmoeting begint Pepe een kleine lezing, bijna altijd over kunst: een
schrijver, schilder, regisseur, muzikant of componist. Niet zelden zijn dat
Nederlandse grootheden zoals Rembrandt, Van Gogh, de popgroep Focus, waarschijnlijk
om mijn nationale trots te strelen. Maar ook over diverse Spaanse kunstenaars kan
hij gerust een uurtje vullen. Soms vermoed ik dat hij van tevoren de tekst uit
zijn hoofd heeft geleerd, hoewel het me niet zou verbazen als voor de vuist weg
al die wetenswaardigheden weet te delibereren. Veel buurtgenoten zullen ons een
grappig stel vinden: die kale buitenlander en die oude langharige hippie die
altijd zo lang met elkaar aan het kletsen zijn.
Pepe loopt
naar mij toe en begint: ‘Hola vriend uit het koude Noorden, ik zat net toevallig te lezen in een boek van één
van die Spaanse schrijvers die over het algemeen zo weinig erkenning vindt bij
het grote publiek, maar die in werkelijkheid .....’ Terwijl hij verder praat
stopt er een auto midden op de bushalte. De bestuurder stapt zonder iets te
zeggen uit en gaat café Gijon binnen. Pepe onderbreekt zijn betoog over de mij
volkomen onbekende schrijver met de opmerking: ‘Wij zijn een volk zonder enig normbesef
of fatsoen.’ Hij schudt zijn lange hippieharen vol verontwaardiging. Ik spreek
hem tegen. ‘Je kunt niet een volk beoordelen op basis van het gedrag van één
persoon. In Nederland zijn er ook veel onbehouwen vlerken,’ vertel ik hem. Dit
interessante gesprek wordt abrupt afgebroken doordat mijn bus arriveert en door
de op de halte geparkeerde auto midden op de straat moet stoppen. Ik stap in,
haal mijn 10-rittenkaart langs de scanner en ga zitten. Door het raam kijkend
constateer ik dat wat parkeren betreft het er inderdaad op lijkt dat het
normbesef hier in Ponferrada ver te zoeken is. Op werkelijk alle hoeken staan
auto’s geparkeerd. Sommigen half over een zebrapad heen. Vooral bij het
postkantoor heerst er ware parkeeranarchie. Er staat zelfs een auto op de
rotonde geparkeerd.
Nou zijn er Nederlanders
die de verkeersanarchie van zuidelijke landen weten te waarderen. Die vinden
het tijdens hun vakanties juist zo heerlijk romantisch dat die Spanjaarden of
Italianen lak aan alle verkeersregels lijken te hebben. ‘Boem is ho’, zo heb ik
ooit iemand de mediterrane rijmentaliteit horen karakteriseren. Maar de mensen
die ik hier ken vinden het helemaal niet prettig dat er maar overal geparkeerd
wordt. Zij ergeren zich bont en blauw. Het levert ook echt gevaarlijke
situaties op. Als je de Avenida de América op komt vanuit de zijstraten wordt
het zicht ontnomen door al die fout geparkeerde auto’s op de hoeken van de
straten.
Het betreft
hier niet echt een mentaliteitsverschil. Ik weet nog goed hoe gevaarlijk het vroeger was
om te fietsen in Amsterdam vanwege de knotsgekke verkeerssituaties en overal
geparkeerde auto’s. Daar kwam pas verandering in door een zeer actieve
verkeerspolitie en parkeerwachten. Regels moet je niet alleen instellen; je
moet ze ook handhaven. Ik heb hier in Ponferrada zelden verkeerspolitie gezien.
Als die echt aan de gang zouden gaan zou dat een enorme bron van
overheidsinkomsten kunnen worden. Even een rondje van de parkeerpolitie langs
de Avenida de América op een
willekeurige werkdag en het college van bestuur van Ponferrada heeft de financiën
voor 2014 helemaal in orde. Maar dat zou wellicht eenmalig zijn. Al vrij snel zou
er ook in Ponferrada keurig volgens de regels geparkeerd worden.
Bij het postkantoor
Op een rotonde (auto van een autorijschool)