maandag 23 december 2013

Zich voortbewegen als een slang

Het is een koude dag in november. Ik loop langs het Kasteel van Ponferrada in de richting van de brug over de rivier El Sil. Het is al donker. Het duurt nog een minuut of twintig voor mijn volgende Engelse les begint; ik kan lekker langzaam lopen. Hoe ging de conversatieles die ik net gegeven heb? Best aardig, vind ik zelf. Als gespreksthema gebruikte ik een artikel over de laatste PISA-test, waarbij de onderwijsprestaties in verschillende landen met elkaar vergeleken worden. Dat zou voor een leraar Natuurwetenschappen interessant moeten zijn. En dat bleek inderdaad het geval. We praatten uitgebreid over de onderwijssystemen in Nederland en Spanje. In Spanje blijven leerlingen van alle niveaus tot hun 16e bij elkaar in de klas. Pas daarna wordt er een eerste keuze gemaakt tussen een beroepsopleiding of een vooropleiding voor de universiteit. In Nederland wordt veel eerder op niveau geselecteerd. Dat is gemakkelijker voor de leraar, maar is het ook goed voor het onderwijs? Het leek mijn cursist een goed idee. Een klas met leerlingen van gelijk niveau moet wel gemakkelijker te hanteren zijn. Hij wees me ook op een opvallend verschijnsel. Hij had zowel lesgegeven in Andalusië (Zuid-Spanje) als in Castilla-León, met exact hetzelfde systeem en dezelfde boeken. Toch zijn de resultaten van de PISA-test in beide streken enorm verschillend. Castilla-León doet niet onder voor het Europese gemiddelde, terwijl Andalusië daar ver onder zit. ‘Volgens mij ligt het aan de cultureel-historische en economische verschillen’, legde hij uit. ‘In Andalusië kwam de algemene alfabetisering pas laat op gang. Dat is voor het niveau veel belangrijker dan welk onderwijssysteem je hanteert.’ Ik was het met hem eens.

Het is precies zeven uur als ik bij mijn tweede cursist van deze avond aanbel. Dit is een meisje van 12 jaar met een behoorlijk niveau Engels. We nemen plaats aan een tafeltje in haar slaapkamer en beginnen een conversatie. Ik vraag haar welke schoolvakken zij leuk vindt. Nou, Engels natuurlijk, maar ook laat zij mij vol enthousiasme haar leerboeken van de andere vakken zien. Scheikunde bijvoorbeeld. ‘Kijk, dit moet ik weten,’ zegt ze. Ik zie een pagina vol tekeningen van bizar gevormde flesjes waarvan zij geacht wordt alle namen uit het hoofd te leren. ‘Hoe heet deze fles dan?’ vraag ik. Ze zegt een ingewikkeld Spaans woord dat ik onmiddellijk vergeet. In Spanje lijkt het onderwijs veel meer gericht te zijn op het uit het hoofd leren van feitenkennis dan in Nederland, waar het probleemoplossend denken zo in de mode is. Ik heb in Spanje cursisten gehad die nauwelijks in staat waren een Engelse conversatie te voeren, maar wel alle grammaticale testen zonder enige fout wisten te maken. Nou, dit meisje heeft mazzel, want ze heeft een wel hele progressieve Nederlandse leraar Engels aangetroffen; zo eentje die probeert aan te sluiten bij de leefwereld van de leerling en gebruik maakt van de allernieuwste snufjes op het gebied van de sociale media. ‘Heb je de videolink bekeken die ik je heb gemaild?’, vraag ik. Ze knikt. ‘Vond je het interessant?’ Ze schudt haar hoofd. Ik slik een lichte teleurstelling weg. Ik had voor haar een link uitgezocht naar de BBC Learning English getiteld Pink Pipes in Berlin, waarbij een nieuwslezer eerst enkele woorden introduceert (snaking, swamp, constuction site, in the pipeline) en daarna heel langzaam en duidelijk articulerend een eenvoudig nieuwsitem over roze geverfde buizen in Berlijn voorleest. ‘Heb je de vragen gemaakt?’ vraag ik. ‘Ja, maar ik vond ze een beetje stom,’ antwoordt ze. ‘Laten we er toch maar eens naar kijken. Wat is een swamp? Ze leest een lange zin op die moeilijk te verstaan is, maar waarin ik de woorden tent, Hawkeye en Trapper herken. De tent van Hawkeye en Trapper in de televisieserie MASH, waar ik vroeger wel naar keek, heette inderdaad The Swamp, maar dat kan dit jonge Spaanse meisje toch niet weten. Nadat ik haar heb uitgelegd wat de meer gebruikelijke betekenis van het woord is, gaan we over tot de tweede vraag: Wat is snaking? Alweer komt ze met een antwoord waar ik niet veel van versta, maar waarin ik even denk het woord fellatio the herkennen. ‘Eh kun je dat nog eens voorlezen?’ Dezelfde zin, nu iets duidelijker, maar nog steeds zonder dat ik er een touw aan kan vastknopen, behalve dan dat woord fellatio. ‘Mag ik eens lezen wat je hebt opgeschreven?’ Ze geeft me haar blad papier en ik lees.’Snaking is when a female (or male) performs fellatio on a group of men consecutively, then immediately repeats the process in reverse order.’ ‘Waar heb je dit gevonden?’ ‘Oh, op internet, maar ik begrijp er niet veel van.’ (Blijkt later een definitie uit de UrbanDictionary te zijn) Voorzichtig zeg ik: ‘Het is niet helemaal de gebruikelijke betekenis. Snaking is het zich voortbewegen als een slang.’ Met mijn arm doe ik de slingerende beweging na. Snel ga ik door met het behandelen van de volgende vraag: Waarom zijn de buizen in Berlijn roze geverfd? Als we klaar zijn zet ze, zoals altijd, een grote groene krul achter haar werk, pakt een multomap van de boekenplank, stopt het papier achter de andere oefeningen die we dit najaar behandeld hebben en zet de multomap terug. Ongerust volg ik haar bewegingen. Zou iemand dat gaan lezen? Haar leraar Engels op school bijvoorbeeld? Of één van haar ouders? En zou dat hun mening over de Nederlandse onderwijsmethodes nadelig kunnen beïnvloeden?

Na de les loop ik naar de huiskamer waar haar moeder zit te lezen. ‘¿En, hoe ging het? ¿Heeft ze wat geleerd?’ ‘Ik geloof het wel’, antwoord ik, ‘ze spreekt al heel goed Engels, maar misschien is de aanschaf van een goed Engels-Engels woordenboek het overwegen waard.’


woensdag 27 november 2013

Talendoolhof

Als Nederlandse emigrant die in Spanje Engels en Duits geeft aan privécursisten ben ik in een doolhof van talen terecht gekomen waarin ik soms verdwaal. Vooral het schakelen tussen talen, van Duits naar Spaans bijvoorbeeld, levert me moeilijkheden op. Toen mijn student Duits me vroeg wat billig betekende kwam het Spaanse woord niet bij boven en moest ik een hele uitleg geven. ‘Je koopt iets en dat kost dan weinig geld.’ ‘¿Barato?’, vroeg hij me verbaasd. Het is me zelfs al diverse malen overkomen dat ik desgevraagd niet eens op een Nederlandse vertaling van een simpele uitdrukking kon komen. Soms ben ik bang dat ik mijn Nederlands gebrekkig ga spreken, zonder dat mijn Spaans echt verbetert. Laatst, toen ik mijn been stootte aan een tafelpoot vloekte ik: ‘¡El cabo de la leche!’ Dat lijkt een teken van integratie te zijn; de taal waarin je vloekt, is normaalgesproken je eerste taal. Helaas is het in het Spaans niet ‘El Cabo de la leche’, hetgeen niets anders kan zijn dan de aanduiding van de fictieve geografisch locatie De Melkkaap, maar Me cago en la leche; ik schijt in de melk, wat toch wat ernstiger klinkt.

Ondertussen heb ik geleerd wat bij het uitspreken van de Noord-Europese talen de specifieke moeilijkheden voor de Spanjaarden zijn. Veel moeite hebben zij met het uitspreken van reeksen medeklinkers. Het woord Street of Spain kunnen zij niet zeggen zonder een heel klein e’tje ervoor: eStreet of eSpain. Het allermoeilijkst is misschien wel de rijkdom aan klinkers van de Noord-Europese talen. Toen we in Nederland woonden en Ana Nederlands leerde, merkte ik dat bepaalde zinnen een dubbelzinnige betekenis kunnen krijgen bij het verkeerd uitspreken van de klinkers, zoals: ‘We hadden gisteren enorm veel lol’ of ‘Kijk, een meerkoet!’ Zelfs een aardig bedoelde opmerking als ‘Leuk jurkje, hoor’ kan een ongewenste venijnige betekenis krijgen. Het verschil tussen lange en korte klinkers in het Engels, en de mogelijke pijnlijke situaties die het gevolg kunnen zijn van het verkeerd uitspreken ervan, leg ik mijn Spaanse studenten graag uit met de voorbeelden ‘Where can I leave my sheet’ en ‘It’s a dirty beach’.

Maar goed, de waarheid is dat mijn eigen uitspraak van het Spaans ook een herkenbaar Nederlands accentje heeft. Behalve de beruchte C of de Z in een woord als cerveza, zijn er ook nog de G’s in woorden als lago (meer) of gato (kat). Bij mij blijft dat klinken als lako en kato. Dat ook mijn Engels soms aan dezelfde kwaal lijdt merkte ik een paar weken geleden, toen we met een internationaal gezelschap hadden afgesproken op een zondagmorgen te gaan wandelen vanuit het hotel LasCuatro Estaciones in het bergdorp Espinoso de Compludo.  Eén van mijn collega’s, een Engelse native speaker, belde me de dag tevoren op met de mededeling dat hij heel vroeg in de morgen vanuit Ponferrada naar Espinoso zou gaan rennen. Hij vroeg me (in het Engels) of ik een jas voor hem wilde meenemen. ‘A coat?’, vroeg ik. Plotseling begon hij heel langzaam Engels te spreken. Yes, a coat, you know? Against the rain and the wind .To put on when it’s cold.’ Daarna ging hij voor de zekerheid zelfs over op het Spaans. ‘Un abrigo. Contra la lluvia y el viento.’ Licht verbaasd over zoveel uitleg zei ik: ‘Yeah, I know what a coat is;  I’ll take one with me,’ om pas na het verbreken van de verbinding te begrijpen wat er misschien wel aan de hand zou kunnen zijn. Hij wilde uitsluiten dat ik de woorden coat en goat met elkaar zou verwarren.

Ik heb nog overwogen om die middag ergens een geit te gaan kopen, gewoon, om mijn collega te straffen voor zo weinig vertrouwen in mijn luistervaardigheid Engels. Ik zag al voor me hoe ik bij het hotel aan zou komen met een mooie witte geit aan een lijn met de woorden: ‘Here is the koat you asked for, but tell me, what are you going to do with it?’ Maar zelfs in een landelijke omgeving als El Bierzo zijn geiten op zaterdagmiddag best lastig te krijgen. En misschien zal mijn grap ook niet helemaal door iedereen begrepen worden. In elk geval bleek de wandeling van Espinoso de Compludo naar Molinaseca helemaal geen witte geit aan een lijn nodig te hebben om heel bijzonder en aangenaam te zijn.

Los Puentes de Malpaso
Tussen Espinoso de Compludo en Molinaseca

zaterdag 26 oktober 2013

Ongezond

Het afgelopen jaar heb ik best veel tijd doorgebracht in wachtkamers van ziekenhuizen, klinieken, en dokterspraktijken. Dat was niet altijd vanwege mijn eigen gezondheidstoestand. Zowel in Spanje als in Nederland kampten familieleden met diverse gezondheidsklachten en moesten sommigen worden opgenomen in het ziekenhuis. Soms lijkt zoiets te heersen. Wat bij mij alleen maar is toegenomen is het respect voor de meeste mensen die in de gezondheidssector werkzaam zijn, en dan met name de verplegers en verpleegsters. Onder zware omstandigheden met ongeduldige patiënten, overvolle wachtzalen en andere consequenties van de bezuinigingen op de gezondheidszorg weten zij over het algemeen hun geduld, professionaliteit, humor  en menselijkheid te bewaren. Chapeau!

Zelf had ik het afgelopen voorjaar last van een vervelend zeurend pijntje op een verdachte plek. Mijn huisarts in Ponferrada nam geen risico en verwees me direct door naar een specialist in het openbare ziekenhuis. Al vrij snel had ik een afspraak met deze specialist en hij constateerde dat het allemaal niet zo erg was als ik aanvankelijk vreesde. ‘Maar voor de zekerheid gaan we foto’s laten maken,’ zei hij. Hij gaf me een papiertje waarmee ik me naar een loket op de eerste verdieping moest begeven en daar maakten ze een afspraak bij radiografie voor eind juni. Had was nog maar net maart. Ik dacht dat het een foutje was, maar ze verzekerden me dat zo´n lange wachttijd normaal is en wezen me er op dat de dokter niet het woord ‘urgente’ of ‘preferente’ op het papiertje had aangekruist. Drie maanden later bleek de specialist daar gelukkig gelijk in te hebben.

Daarna begonnen mijn schoonouders ernstige problemen te krijgen. Zonder al te veel in details te treden; we waren er allemaal van overtuigd dat zij zo spoedig mogelijk naar verschillende specialisten moesten vanwege ondraaglijke pijn bij de één en bijzonder veel ongemak en verzwakking bij de ander. De huisarts verwees mijn schoonvader naar een specialist in het openbare ziekenhuis, waar hij pas vijf weken later aan de beurt zou zijn. Vanwege de pijn en de bezorgdheid wilden wij niet zo lang wachten en gingen wij naar de privékliniek om zodoende, tegen betaling vanzelfsprekend, de wachtlijst te vermijden. Daar kon hij de volgende dag al terecht, maar vreemd genoeg sprak hij daar met dezelfde dokter als die waarmee hij weken later een afspraak had in het openbare ziekenhuis.

Hier kijkt niemand er vreemd van op dat medische specialisten ‘s morgens als ambtenaar in het openbare ziekenhuis werken en in de namiddag bijklussen als eigen ondernemer in de privékliniek. Het is een systeem dat haast wel moet leiden tot misbruik vanwege de overduidelijke belangenverstrengeling. Ook in dit geval. De zeer dure medicijnen die de dokter als privéarts voorschreef werden niet vergoed door de Spaanse versie van het ziekenfonds. Hij zei ons dat we de volgende morgen dan maar naar het ziekenhuis moesten komen voor wat officiële stempels. Omdat ik die maand nog niet zoveel privécursisten had ging ik de volgende dag in het ziekenhuis op zoek naar de arts, die ik aantrof toen hij zijn ronde langs de bedden aan het doen was. ‘Volg me,’ zei hij me. Hij leidde me door het labyrint van gangen naar een overvolle wachtzaal. ‘Wacht hier,’ fluisterde hij en verdween achter een deur waar collega’s van hem de patiënten ontvingen. Even later kwam hij terug met het doktersrecept, dit keer voorzien van alle officiële stempels, die hij me overhandigde op een stille plek op één van de gangen.

Ook mijn schoonmoeder kreeg bij de privékliniek te maken met een specialist die tevens in het openbare ziekenhuis werkzaam was. Deze vond dat ze zo spoedig mogelijk een nader onderzoek nodig had die het best in het openbare ziekenhuis zou kunnen plaatsvinden omdat daar de medische apparatuur aanwezig was. Doodleuk zei hij: ‘Trek je maar niets aan van de wachtlijst, kom overmorgen maar naar mijn praktijk in het ziekenhuis; dan regelen we het allemaal.’

Dit is toch wel een ongezonde situatie. Het kan toch niet zo zijn dat iemand met pijn en levensangst gedwongen wordt mee te doen aan deze corruptie (want dat is het natuurlijk) die veroorzaakt wordt door een kwalijke mengeling van de publieke sector met de privésector. Het zou volgens mij verboden moeten zijn dat doktoren ’s morgens als ambtenaar werken en ’s middags hun privépraktijk runnen. 




vrijdag 27 september 2013

Parallelle werelden

Soms zou je wel willen dat er parallelle werelden waren waar je tussen heen en weer kon reizen, gewoon om eens te zien hoe een andere beslissing zou hebben uitgepakt. Van de wereld waar je ‘ja’ hebt geantwoord naar een wereld waar je ‘nee’ hebt gezegd. Van de wereld waar je op die splitsing rechtsaf bent gegaan naar een wereld waar je linksaf bent geslagen. Van een Europa waar Merkeliaanse bezuinigingen de boventoon voeren naar een Europa met een Keynesiaans stimuleringsbeleid. En heel sterk voelde ik de behoefte te kunnen reizen tussen parallelle werelden op een maandagmorgen in A Coruña, toen ik in een café de krant ABC las over de toewijzing van de Olympische Spelen van 2020 aan Tokio in plaats van aan Madrid.

Terwijl ik daar wachtte op mijn café con leche, telde ik het aantal pagina’s vol verontwaardiging dat aan de afwijzing van Madrid gewijd was. Dat waren er zeker 25. Alle columnisten waren het erover eens: het ontbreekt de IOC aan transparantie; het is lang niet altijd de beste kandidaat die de Olympische Spelen krijgt toegewezen; de uitverkiezing is een loterij met een zweem van corruptie. En toen werd ik toch wel heel erg benieuwd naar die parallelle wereld waarin Madrid de Olympische Spelen toegewezen had gekregen en het ABC daaraan waarschijnlijk nog veel meer dan 25 pagina’s gewijd zou hebben met columns die, naar ik vermoed, al van tevoren geschreven waren in de zekerheid dat drie keer op een rij afgewezen worden wel heel erg onwaarschijnlijk zou zijn. Op de één of andere manier had ik niet de indruk dat de krant dan vol zou staan met relativerende opmerkingen zoals: Madrid heeft dan wel gewonnen, maar dat zegt helemaal niets, want het is allemaal maar een loterij met een zweem van corruptie en bovendien is de IOC volkomen intransparant. Ik had een donkerbruin vermoeden dat deze conservatieve, regeringsgetrouwe krant in de toewijzing een bewijs zou hebben gezien dat, dankzij het bezuinigingsbeleid van Rajoy, het vertrouwen in Spanje hersteld is, niet alleen op de financiële markten, maar nu ook binnen de internationale sportgemeenschap.

De meer progressieve media waren vooral kritisch naar Spanje zelf. De afwijzing zou wellicht te wijten zijn aan de de dopingschandalen, de slechte vooruitzichten van de economie en natuurlijk de corruptieschandalen waarin de regeringspartij verwikkeld is. Ach, was het maar waar dat de IOC zich door morele waarden liet leiden. Ook circuleerden er in de sociale media berichten over het wanhopige Engels van de burgemeester van Madrid, Ana Botella, de vrouw van ex-president Aznar, die nu ook wel gekscherend Annie Bottle wordt genoemd (botella = fles). Toen ik in Ponferrada weer een computer met internetaansluiting tot mijn beschikking had, zocht ik verlekkerd naar haar zoveel geparodieerde toespraak aan de leden van de IOC. Eigenlijk was de toespraak minder erg dan ik dacht. Goed, ze heeft een bijzonder zwaar accent, maar wie ben ik om daar wat over te zeggen. Ze lijkt ze ook niet helemaal te weten wat ze zegt en haar mimiek en intonatie zijn ronduit vreselijk (enfin: kijk zelf maar HIER). Maar de tekst vond ik eigenlijk dik in orde; vast voor veel geld geschreven door één of andere Engelstalige marketingdeskundige. Waar de meeste Spanjaarden over vielen waren de woorden: a relaxing cup of café con leche in Plaza Mayor. Dat werd werkelijk overal geparodieerd. Ik hoorde het de mensen op de terrassen in Ponferrada napraten, zonder dat ik het idee had dat hun Engels zoveel beter was dan dat van Annie Bottle. Ja, in het kader van de inburgering heb ook ik me schuldig gemaakt aan dergelijke flauwe grappen. Die week dronken wij niet alleen relaxing cups of café con leche, maar ook de cervezas, de copas de vino, ja, zelfs las croquetas waren relaxing.

Toch begrijp ik niet goed waarom die relaxing cup of café con leche zoveel hilariteit veroorzaakte bij de Spanjaarden. Vinden zij dat de combinatie van Engels met Spaans niet kan? In het Nederlands zeg ik ook: ‘Kom, we nemen eens een lekkere café con leche.’ Café con leche is immers niet zomaar een kopje koffie met melk. Misschien vinden de Spanjaarden koffie helemaal niet relaxing vanwege de cafeïne. Of denken zij aan de prijs van een café con leche op de Plaza Mayor in Madrid die indaad weinig relaxing is. Maar voor een toerist in Madrid hoort het er allemaal bij: een café con leche op de Plaza Mayor, een romantisch diner in het Madrid de los Austrias; allemaal gedaan en van genoten. Madrid is een fijne stad, die wellicht een betere vertegenwoordiging verdiende dan deze burgemeester, maar dat de geldverslindende Spelen aan Spanje voorbij gaan, lijkt mij voor de financiën van het land een zegen. Maar goed, dan kun je alleen maar zeker weten als je een kijkje kunt nemen in die parallelle wereld waarin Annie Bottle de harten van de IOC-leden heeft weten te betoveren.


vrijdag 20 september 2013

Waar is thuis?

Toen ik de moeder van één van mijn privéleerlingen vertelde dat er geen lessen zouden zijn tot begin oktober, was haar spontane reactie: ‘¡Wat leuk! ¡Dus je gaat naar huis!’ In lichte verwarring antwoordde ik: ‘Nee, mijn huis staat in Ponferrada’, maar moest onmiddellijk denken aan de TED talk van Pico Iyler getitled Where is home, die ik deze zomer gebruikt had voor een les aan één van mijn betere leerlingen Engels (klik voor deze ted talk HIER).

Ik had deze video niet alleen gekozen omdat het onderwerp me aansprak, maar vooral omdat Pico Iyler (hoe spreek je die naam in godsnaam uit) een Engels spreekt dat voor buitenlanders gemakkelijk is te volgen, misschien wel juist omdat hij de in Engeland geboren en getogen zoon van Indiase emigranten is. Zijn antwoord op de vraag Where is home is diffuus: thuis is waar hij zich op zijn gemak voelt. Hij voelt zich niet verbonden met een land of natie, maar met de groeiende internationale gemeenschap van mensen die van land veranderden en de kinderen daarvan.

In zeker opzicht behoort de moeder van mijn leerling ook tot deze gemeenschap van niet aan een land gebonden personen. Zij is de dochter van twee Bercianen die in de jaren vijftig naar Nederland vertrokken waar ze het grootste gedeelte van haar jeugd doorbracht, tot de familie na de vervroegde pensionering naar het familiehuis in hun dorp terugkeerde. Bij toeval waren Ana en ik de gehele remigrantenfamilie deze zomer tegengekomen tijdens een overigens schitterende wandeling langs diverse bergdorpjes. Zelden heb ik mensen ontmoet die zo enthousiast waren over Nederland. Ze spraken met zichtbaar genoegen enkele woorden Nederlands waar nog steeds een Brabants accent in te herkennen was en leken meer last van heimwee te hebben dan ik. Misschien was dat wel de reden dat de moeder mij de Spaanstalige wiskundebijles aan haar zoon toevertrouwde, waarbij ikzelf waarschijnlijk meer opstak dan de jongen zelf (maar dat gebeurt wel vaker bij mijn lessen).

Maar goed. De opmerking van de moeder: ‘¡Wat leuk, dus je gaat naar huis!’ deed bij mij de vraag rijzen waar mijn huis of thuis dan eigenlijk is. Het is duidelijk dat mijn fysieke huis zich hier in Ponferrada bevindt. Daar staan bijna al mijn bezittingen en, oneindig veel belangrijker, daar woont degene met wie ik de rest van mijn leven wil delen. Maar een andere vraag is: waar voel ik me thuis? Of: waar zou ik het liefst willen wonen?

Toen ik de overstap naar van Nederland naar El Bierzo maakte waren er Spanjaarden die me waarschuwden: ‘Jij hebt een veel te romantisch idee van Spanje. ¡We zijn niet allemaal zo open, hartelijk en vriendelijk als jij denkt!’ Nu ik hier meer dan vier jaar woon en de mensen steeds beter ken en versta, heb ik een veel realistischer beeld van Spanje gekregen. Het is niet alleen zonneschijn; er is ook een schaduwzijde. Onderlinge haat, jaloezie en hebberigheid heb je hier net zo goed als in alle andere samenlevingen. Dergelijke menselijke zwakheden lijken versterkt te worden door de crisis. Wat vroeger een leuke vakantieanekdote opleverde, is nu een dagelijkse ergernis. Ik mopper nu over dezelfde zaken als de Spanjaarden; ook dat vormt onderdeel van het integratieproces.

Maar toch blijf ik hier de vreemdeling, el guiri, el holandés. Soms heb ik het gevoel dat ik me moet verantwoorden voor het gedrag van een Nederlandse voetballer of de uitspraken van een politicus met wie ik werkelijk niets anders gemeen heb dan de nationaliteit. Ook is het zo dat ik me in Nederland in alle opzichten gemakkelijker beweeg. Ik kan me veel nauwkeuriger uitdrukken in de taal, begrijp de humor beter en ben beter in staat situaties of personen in te schatten. Ook fysiek beweeg ik me gemakkelijker in Nederland. Eén van de voordelen van Amsterdam is dat je er zo lekker kan fietsen, en voor reizen naar andere steden is er het zo verguisde maar eigenlijk puike openbaar vervoer. Ik heb geen rijbewijs (en dat zal vast wel zo blijven) en dat is een grote handicap in El Bierzo.

Ook Nederland bekijk ik steeds meer met de ogen van een buitenstaander. Als ik in Amsterdam ben, heb ik het gevoel dat ik op vakantie ben, ook al ga ik er nu heen om te werken.  Maar ook in Ponferrada heb ik nog lang niet het vakantiegevoel verloren. Er is nog zo veel te ontdekken in El Bierzo. En het werk als privédocent aan huis levert vele interessante contacten op. Eigenlijk is het best een fijn gevoel: altijd op vakantie. Eens zien of ik dit de rest van mijn leven kan vasthouden, ongeacht waar mijn huis staat.

vrijdag 23 augustus 2013

Pitbull

Ik ben net terug van mijn rondje trimmen langs de rivier hier. Eigenlijk was het al wat te laat op de dag. Het liep al tegen tien uur ’s morgens en dat heeft een aantal nadelen. Het wordt te warm, de irrigatiesproeiers gaan aan (hoewel dat tijdens de zomer wel lekker kan zijn) en er lopen veel honden rond. Ook nu weer. Juist wilde ik aanzetten voor een eindsprint, toen ik een loslopende pitbull ontwaarde. In Spanje zijn deze beesten nog steeds toegestaan. Onmiddellijk minderde ik vaart en liep met een wijde bocht om het zich van geen kwaad bewuste beest heen. Ik koester nu eenmaal een groot wantrouwen tegen deze honden, die worden gefokt op agressiviteit en kracht. Al moet ik zeggen dat ik ooit een hele lieve pitbull heb gekend.

Dat was eind jaren tachtig, begin jaren negentig in Amsterdam. Ik woonde toen in De Houtmanstraat in een kleine woning die voor mij eerst als student en later als weinig verdienende parttimer bijzonder aantrekkelijk was vanwege de lage huur. Natuurlijk trokken de lage huren ook andere mensen uit ‘de onderkant van de samenleving’ aan, maar dat vond ik toentertijd nauwelijks een probleem. Voor mijn psychopathische buurman die de winkels niet durfde te betreden deed ik af en toe een boodschap. Mijn onderbuurvrouw was de oudste vrouwelijke junkie van Amsterdam, wier overlijden het journaal van de lokale televisiezender AT5 haalde. We leefden daar allen tezamen onder het motto: leven en laten leven. Naast mij op de trap op één hoog woonde een oud mager vrouwtje, dat daar van kinds af aan had gewoond. Tijdens mijn afwezigheid vanwege vakantie of werk verzorgde zij altijd mijn post. Ze had ook een achttienjarige dochter die op vier hoog woonde. Deze dochter en haar vriend (het best te beschrijven als een coffeeshoptype) besloten zich in hun kleine woning te wijden aan het lucratieve fokken van pitbulls. Zo kon het gebeuren dat, wanneer je de trap aan het bestijgen was, er boven met een bons een deur openging, gevolgd door het geluid alsof er een lawine van stenen naar beneden rolde. Dan was het zaak zo snel mogelijk je woning in te gaan of naar buiten te gaan, wat er maar het dichtstbij was, want het was de gehele familie pitbull die daar al grommend naar beneden denderde: vader, moeder, en een stuk of zes welpen.

Ik neem aan dat de handel van mijn bovenburen niet zo’n succes werd als zij hoopten. De Nederlandse wetgeving rondom pitbulls werd steeds meer verscherpt, en toen de reuen gedwongen gecastreerd werden, verdween de pitbull langzamerhand uit het Amsterdamse straatbeeld. Ondertussen was vader pitbull, gecastreerd en al, verhuisd. Hij werd de hele tijd gebeten door zijn veel agressievere vrouw en kinderen zonder dat hij wat terug deed en daarom besloot mijn buurmeisje hem cadeau te doen aan haar oude moeder. Natuurlijk was ik aanvankelijk weinig gecharmeerd van het idee een pitbull als directe buur te hebben. Maar dat veranderde. Zodra Sullie (zijn eigenlijke naam was Sultar) de kans kreeg glipte hij mijn huis binnen om met mij te spelen of aangehaald te worden. Het was echt één van de liefste honden die ik ooit had meegemaakt, maar wel met een enorme kracht. Bij het spelen met een tennisbal op straat was hij in staat tot op hoofdhoogte te springen om de stuiterende bal tussen zijn machtige kaken te vangen. Daarna legde hij de bal weer voor mijn voeten, jankend als een lief klein welpje om het spel te hervatten.

Op een keer kwam ik van een reisje terug en klopte bij mijn buurvrouw aan om de bewaarde post op te halen. Ze deed niet open. Ik klopte nogmaals en hoorde het zenuwachtige gesnuif van Sullie. Vreemd. Mijn buurvrouw was altijd thuis of met de hond op stap. Ik probeerde hendel, opende de deur en riep: ‘Hallo!’. Mijn buurvrouw kwam naakt de slaapkamer uit, wankelend en met schuim op haar lippen. Ze liep half vallend naar het tafeltje waarop ik mijn post zag liggen, terwijl ze probeerde iets te zeggen. De hond draaide zenuwachtig om haar heen. Ik ondersteunde haar naar de slaapkamer en legde haar in bed. ‘Ik bel de ziekenauto!’ zei ik in paniek. Ze was niet in staat te antwoorden; slechts wat rochelende geluiden kwamen uit haar keel. Toen ik bij het verlaten van de slaapkamer nog eens omkeek zag ik dat Sullie op het vrouwtje was gaan liggen, zijn voorpoten over haar schouders. Geen van beiden heb ik daarna ooit nog gezien.

Ik kwam een paar dagen later haar dochter tegen die me vertelde dat haar moeder al in coma lag en waarschijnlijk niet lang meer te leven had. ‘En de hond?’ kon ik niet nalaten te vragen. Ik had de dagen ervoor overwogen om voor te stellen Sullie te adopteren, maar dat idee ook weer laten vallen omdat het bezit van een pitbull niet helemaal paste bij mijn image en levensstijl, vond ik zelf. ‘Die is al afgemaakt,’ vertelde de dochter. Een mengeling van verdriet en opluchting maakte zich van me meester.

Zojuist, toen ik bezweet van de rivier naar ons huis wandelde, af en toe omkijkend of de pitbull niet achter me aan kwam, kwamen al deze herinneringen weer bij me boven, en ik dacht: ‘Sullie was echt een bovenstebeste pitbull, maar toch ben ik van mening dat deze honden verboden moeten worden!’


vrijdag 16 augustus 2013

Slaap kindje slaap

Een aantal jaren geleden, toen ik nog maar net op het punt stond te overwegen eventueel ooit naar El Bierzo te verhuizen, kwam ik in een stadje niet ver van Ponferrada vandaan een Nederlandse vrouw van mijn leeftijd tegen die de stap al veel eerder gezet had en wel om dezelfde reden: de liefde. Aan haar vroeg ik hoe het was om in Spanje te wonen. Over het algemeen was ze zeer gelukkig met haar leven hier, vertelde ze. ‘Maar zijn er ook nadelen?’ drong ik aan. Even dacht ze na en toen zei ze uit de grond van haar hart: ‘Ja, de manier waarop mijn schoonouders zich onophoudelijk bemoeien met de opvoeding van onze kinderen!’ Ondanks de grimmige toon waarop ze sprak beschouwde ik haar woorden als een aanmoediging. Immers, ik had toen al de leeftijd bereikt dat het krijgen van kinderen niet echt het eerste was waar ik aan dacht. ‘Als dat alles is wat ze aan nadelen kan noemen, nou, dan is het leven hier vast zo slecht nog niet,’ dacht ik bij mezelf.

En zo is het ook. En inderdaad heb ik nu ook de indruk dat de Spaanse grootouders zich meer mengen in de opvoeding van de kleinkinderen dan in Nederland gebruikelijk is. Voor de rest zie ik bij het opvoeden vooral overeenkomsten, net zoals op zoveel andere terreinen overigens. Als je het dagelijks leven in oogschouw neemt is de Europese eenwording al bijna een feit. Om een voorbeeld te noemen: zowel in de Nederlandse als in de Spaans steden spelen kinderen steeds minder buiten. In mijn jeugd (nu gaat opa spreken) waren we na schooltijd bijna altijd op straat met een bal in de weer: voetbal, bodje-tik (het gooien van een tennisbal tegen het straatnaambord), ja, zelfs hele honkbalcompetities speelden we op straat, waarbij de waterpaaltjes en rioolputten dienden als honken. Dat is in heel Europa veranderd. Tegenwoordig gaan kinderen naar naschoolse activiteiten. Ook hier in Ponferrada zie je ’s middags ouders gehaast hun kinderen heen en weer rijden tussen de diverse sportclubs, academies, muziekscholen, buurthuizen, privéleraren en spelotheken, dit alles om te voorkomen dat hun kroost hele middagen lang alleen maar hangerig zitten te chatten en te gamen.

Ondanks deze gemeenschappelijke ontwikkeling is er één opvallend verschil tussen Nederland en Spanje wat betreft de opvoeding van de kinderen. Volgens mij slapen Spaanse kinderen veel minder dan Nederlandse kinderen. Natuurlijk, de slaaptijden zijn nauw verbonden met de eettijden en die zijn in Spanje nu eenmaal anders. Men eet uitgebreid in de middag en de meestal lichtere avondmaaltijd wordt laat op de avond genuttigd. De meeste Spaanse kinderen liggen niet voor tien of elf uur in bed. In de zomer kan dat gemakkelijk uitlopen tot na middernacht, een tijdstip dat Nederlandse kinderen hooguit halen op oudejaarsavond. Als ik bij mijn vrienden in Amsterdam op visite ben, dan worden de jongste kinderen tegen achten in bed gestopt, zodat wij ons ongestoord kunnen wijden aan eten, drinken en goede of vaak ook best banale gesprekken. En dat verschil in nachtrust wordt mijns inziens nauwelijks ingehaald tijdens de siesta. Als ik gelijk heb (ik heb hier geen statistisch onderzoek naar gedaan) dan slapen Spaanse kinderen gemiddeld zo’n twee uur minder. En dan nu de grote vraag. Slapen de kinderen in Spanje te weinig, slapen de kinderen in Nederland te veel, of maakt het gewoon niet zoveel uit hoeveel slaap kinderen krijgen? Ik laat het beantwoorden van deze vraag graag over aan bevoegde wetenschappers, maar over algemeen lijken zowel de Nederlandse en Spaanse kinderen die ik van nabij meemaak niet al te veel te lijden onder een tekort of overdaad aan slaap. Ze maken een zeer gelukkige indruk.

vrijdag 26 juli 2013

Het merk Spanje

De laatste tijd verschijnen er in de Spaanse media veel berichten over La Marca España, het merk Spanje. Het idee achter dit project is dat Spanje hard toe is aan een verbetering van het imago. De Spanjaarden hebben het gevoel dat ze in Europa, en misschien ook wel in de rest van de wereld, niet voor vol worden aangezien. Het feit dat het land samen met andere Europese landen in economische problemen werd ondergebracht onder de weinig vleiende noemer PIGS heeft hier zeker aan bijgedragen. Merkel deed daar nog een schepje bovenop door publiekelijk te verkondigen dat de Spanjaarden de economische problemen te danken hadden aan een teveel aan siësta. En zelfs de sportprestaties, de nationale trots, worden vaak negatief in de internationale media belicht vanwege de dopingaffaires.

Volgens mij is het imago van Spanje in Europa niet zo slecht is als veel Spanjaarden veronderstellen. In Nederland merk ik in elk geval weinig van negatieve sentimenten over de Spanjaarden. Integendeel. Over het algemeen vindt men de Spanjaarden open, spontaan en hartelijk. Als ik in Nederland mijn lessen economie wat opvrolijk door te vertellen dat ik de rest van het jaar in Spanje woon, zie ik een glinstering in de ogen van de studenten verschijnen. Zij denken dan aan vakantie, strandfeesten, een vakantieliefde wellicht, en sommigen zullen veronderstellen dat wij ’s avonds op de eettafel een flamenco dansen en natuurlijk dat het in Spanje altijd mooi weer is. Ook als ik vanuit Ponferrada bel met officiële Nederlandse instanties waarbij ik mijn residentie bekend maak, is de reactie vaak: ‘Woont u in Spanje? Wat een geluk! Het is hier zo koud!’ Wat men in Nederland niet weet is dat het hier in El Bierzo bitterkoud kan zijn. Het afgelopen voorjaar was het weer zo slecht dat ik de eerste zomerverschijnselen uitgebreid vierde. De eerste gierzwaluwen gaf ik vanaf ons kleine balkonnetje een langdurig applaus. De eerste bromvlieg die aarzelend door een raam naar binnen vloog trakteerde ik op met honing op de tafel geschreven letters: BIENVENIDA. En toen tijdens een warme zomernacht de eerste mug zijn normaalgesproken zo irritante zoemgeluid liet horen, stak ik mijn ontblote kont de lucht in terwijl ik riep: ‘¡¡Hier¡¡ ¡¡Neem!! ¡¡Geheel de jouwe!!’ ‘Jullie zijn toch ook best een spontaan volkje’, was de ietwat verbouwereerde reactie van mijn vrouw. Maar goed, wat ik dus zeggen wil is dat de meningen van Nederlanders over Spanje over het algemeen positief te noemen zijn.

Het vreemde is dat de mensen die de mond het meest vol hebben van La Marca España nou net degenen zijn die het imago van het land het meest schaden. Dat zijn de politici van de beide grote partijen die ondanks betrokkenheid bij corruptieschandalen nooit aftreden en niet in staat lijken te zijn om te zeggen: ‘Ik bied mijn verontschuldigingen aan voor het gedrag van mijn partij en partijgenoten.’ Ik heb het idee dat de corruptie van de Spaanse politici nog niet zoveel aandacht krijgt in de internationale pers als, bijvoorbeeld, de capriolen van Berlusconi. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat Berlusconi met zijn bunga-bunga-feestjes veel sappiger verhalen oplevert dan de nogal saaie Rajoy die (naar verluidt) tijdens zijn ministerschap onder Aznar elke maand een envelop met bankbiljetten ontving ter aanvulling van zijn karige officiële loon.


Hoewel ik dus denk dat de faam van Spanje helemaal zo slecht nog niet is, heb ik toch een voorstel voor een boegbeeld van de campagne La Marca España. Het zou moeten bestaan uit twee personen; een vrouw en een man, zoals het hoort. Zij doen beiden hun zo belangrijke werk, ondanks dat ze weten dat het schadelijk kan zijn voor je carrière om tegen de belangen van de twee grote partijen in te gaan. Je wordt zwartgemaakt in de media en uiteindelijk kan het je baan kosten, zoals de rechter Garzón overkwam. De man is de rechter Ruz. Hij heeft op het ogenblik de zaak Bárcenas onder zijn hoede. Bárcenas is de ex-penningmeester van de regerende Partido Popular die opeens tientallen miljoenen euro’s op diverse internationale bankrekeningen bleek te hebben staan en die nu flink uit de school klapt over de zwarte boekhouding van zijn partij. De vrouw is de rechter Alaya. Zij komt meestal in beeld terwijl ze een koffertje op wieltjes naar de rechtbank rijdt; een koffertje dat vast en zeker ook regelmatig verschijnt in de ergste nachtmerries van de socialistische bestuurders van Andalusië die (naar verluidt) uitgebreid gegraaid hebben in fondsen die bestemd waren voor werklozen. Ik denk dat deze twee rechters het geweldig zullen doen als standbeeld op de diverse Plazas Mayors; hij met zijn aktetas onder de arm, zij met haar eeuwige koffertje op wieltjes achter zich aan, beiden in het trotse bezit van een witte pruik, die bij nadere beschouwing blijkt te bestaan uit de vuiligheid die de vliegende ratten over hun hoofden hebben uitgescheten.


dinsdag 9 juli 2013

Antigots

Verleden week waren we in Menorca. Een aanradertje. Het eiland is niet verpest door het massatoerisme. Het ontbreekt er bijna geheel aan de grote witte hotels, die zo karakteristiek zijn voor het uitzicht van bijna alle mediterrane kusten. De mooiste, tussen de rotsen gelegen strandjes zijn alleen te bereiken na een wandeltocht vanaf de parkeerplaats (ook met fiets of bus bereikbaar) door de ongerepte natuur. De steden en dorpen van Menorca hebben een uiterst prettige mengeling van gezelligheid en rust. We zagen geen bedelaars, gesloten winkels of andere tekenen van de huidige crisis. Goed, toegegeven, in de hoofdstad Maó kwamen we één Compro Oro tegen, maar die zag zich genoodzaakt deze handel te combineren met de aan- en verkoop van tweedehands auto’s. Het leven is goed, daar in Menorca, dat moge duidelijk zijn.

De laatste dagen van onze vakantie waren we gelogeerd in een boerderij in het Nationale Park aan de oostzijde van het eiland. De boer gaf ons een sleutel van het hek dat toegang gaf tot enkele karrensporen. ‘Die kant op is naar de zee met enkele maagdelijke stranden,’ legde hij uit, ‘en daarlangs gaan jullie naar de albufera (meer van kwelwater). En daar, achter de boerderij van de buren, zijn de antigots.’ De volgende morgen togen we allereerst naar de antigots. We hadden er al enkele daarvan bezocht, deze resten van de pre-Romeinse cultuur die zo’n 3000 jaar geleden op het eiland heerste. Maar deze keer was wel heel bijzonder, misschien door het prille ochtendlicht, of door de exclusiviteit van ons bezoek. Er was absoluut niemand, en waarschijnlijk zou dat de rest van de dag zo blijven. Vol respect aanschouwden we de taule, een enorme verticale steen met daarbovenop een iets kleinere horizontaal gelegen steen. Waarschijnlijk dienden deze bouwwerken om een dak te ondersteunen van een tempel of een graftombe. De eenvoudige constructie maakte een diepe indruk op ons en we voelden hoe spirituele, ja, bijna religieuze gevoelens zich van ons meester maakten. We fluisterden enkele woorden van bewondering. Nooit te beroerd om een spiritueel sfeertje te verpesten zei ik dat het woord antigots (afkomstig van antic, oud in het Catalaans) in het Nederlands of Engels toch wel erg lijkt op anti-god. Onze conversatie dwaalde af naar reflecties over godsdienstige bouwwerken in het algemeen. We kwamen tot de conclusie dat, hoewel het de bedoeling is om de goden te eren, heel veel tempels het tegenovergestelde tonen: het vernuft en de macht van de mensen. Wat zo’n indruk op ons maakt bij het aanschouwen van de piramides, de middeleeuwse kathedralen en de antigots is dat mensen toen al in staat waren zulke bouwwerken te construeren met de primitieve technieken die voorhanden waren. En dat zonder dat de ze enig nut hadden voor het bevredigen van de dagelijkse materiële behoeften. Wat zouden toekomstige generaties van onze huidige bouwwerken denken? Wat zouden ze bijvoorbeeld vinden van La Rosaleda in Ponferrada, in het onwaarschijnlijke geval dat dit gebouw enkele eeuwen zou doorstaan?

Ons gesprek had onze gedachten voortijdig teruggevoerd naar El Bierzo, drie dagen voordat de vakantie afgelopen zou zijn. Inderdaad heeft La Rosaleda in Ponferrada enkele dingen gemeen met de Taule die we op dat moment aan het bewonderen waren. Verticale constructie, wijzend naar de hemel en ogenschijnlijk zonder enig doel. Want de zeer geringe aanwas van de bevolking in El Bierzo kan geen verklaring zijn voor het enorme bouwwerk, waarvan vele appartementen nog steeds leeg staan. Misschien dat toekomstige bezoekers van de ruines denken dat er één of andere godsdienstige reden moet zijn geweest. Misschien dat een toekomstig Europees echtpaar, na enkele aanvankelijke spirituele, ja, bijna godsdienstige gevoelens, tot de conclusie komt dat het bouwwerk niet zozeer goddelijke macht, maar juist de menselijke macht toont. En het toekomstige echtpaar heeft gelijk. Want de boodschap van La Rosaleda lijkt dit te zijn:

‘Erg leuk hoor, al die bergen, rivieren, de zon en de zeeën, allemaal gecreëerd door De Natuur, Het Toeval, God, de Goden en Godinnen, of hoe je het ook mag noemen, maar dit is wat wij kunnen. Kijk eens wat een immens nutteloos bouwwerk wij hebben gebouwd. Het profane symbool bij uitstek. Als een opgestoken vinger naar de hemel.’

De taule nabij Sa Torre Blanca op Menorca

La Rosaleda in Ponferrada

dinsdag 25 juni 2013

Zwart geld

We zitten, zoals zo vaak op donderdagavond, in de Chelsea bar, mijn collega’s en ik. We spreken Engels. Natuurlijk. We zijn met leraren Engels onder elkaar. Toch is er een verschil. Zij zijn officieel geregistreerd. Ze hebben hun eigen academies. Ik niet. Ik ben de snorder onder hen. Ze lijken er niet mee te zitten. De markt voor vreemde talen is ruim genoeg. Toch vraag ik aan één van mijn collega’s wanneer het het juiste moment zou zijn mij officieel aan te melden als autónomo, de Spaanse variant van de ZZP-er. Mijn collega lacht meesmuilend. ‘Maak je geen zorgen,’ zegt hij. ‘Niemand die het controleert. Er zijn er velen die zwart werken. Ga maar eens naar de tandarts. Of naar één van privépraktijken van de medische specialisten. Krijg je ooit een bon? Nee toch zeker!’ Hij heeft gelijk. De keer dat ik voor een wat uitgebreidere behandeling naar de tandarts ging kostte het precies €100. Een verdacht rond bedrag. En geen bon. Oftewel: alweer een bijdrage aan het zwarte circuit en het tekort van de Spaanse overheid. We praten nog even door over hoe moeilijk het is om als kleine zelfstandige te beginnen in Spanje. De bijdrage aan de sociale zekerheid is onafhankelijk van je inkomsten zo’n 300 euro per maand. Langzamerhand gaat ons gesprek over op meer aangename aspecten van het leven in El Bierzo: de natuur, bergwandelingen en, natuurlijk, het eten.

De volgende dag ga ik naar een kledingzaak om voor iemand van buiten Ponferrada twee bestelde kledingsstukken af te halen en te betalen. ‘Wil je een bonnetje?’ vraagt de eigenaresse als ik het geld overhandigd heb. ‘Ja graag’, antwoord ik. De kledingstukken zijn immers niet voor mij. De vrouw pakt een visitekaartje van haar winkel en schrijft op de achterkant de prijzen. Verder niets: geen bedrijfsstempel, geen berekening van de BTW. Ze ondertekent met haar voornaam. Alweer ben ik betrokken bij een transactie in het informele circuit.

Natuurlijk zijn mijn voorbeelden uit het dagelijks leven de kleine vissen in de grote zee van de zwarte economie. Over de grote vissen lees ik in de kranten. Die berichten daar dagelijks uitgebreid over. De grootte van de zwarte economie in Spanje wordt geschat op zo´n 20% van het BBP. In Nederland zou dat zo´n 10% zijn. Heel erg exact zijn deze cijfers vanzelfsprekend niet. De hoeveelheid geld die rondgaat in de zwarte economie is nu eenmaal moeilijk te meten.

In Nederland zijn het volgens mij vooral de ‘gebruikelijke verdachten’ die actief zijn in de informele sector: de bouwsector, de drugswereld, de prostitutie, schoonmakers aan huis. Hier in Spanje zijn het zelfs de politici zelf die betrokken zijn bij illegale transacties. Bij een justitioneel onderzoek naar een corruptiezaak bleek dat de ex-penningmeester van de nu regerende Partido Popular zo´n € 47 miljoen in kluizen van diverse Zwitserse banken had liggen. Dat heeft hij op één of andere manier bij elkaar weten te verzamelen tijdens zijn werkzaamheden voor de partij. De zoon van een beroemde Catalaanse politicus, Jordi Pujol (naam van zowel vader als zoon), bracht regelmatig grote zakken gevuld met biljetten van 500 euro naar Andorra om het daar op een bank te zetten. Er gaan hardnekkige geruchten dat hij over die bedragen geen aangifte bij de belastingdienst heeft gedaan.

Ik weet eigenlijk niet of het voortkwam uit deze laatste kwestie, maar vanuit de politiek gaan er stemmen op om het 500 eurobiljet af te schaffen. Dat zal ze leren, al die corrupte politici. Binnenkort moeten ze met vijf keer zo grote plastic zakken slepen met biljetten van 100 euro. De ex-penningmeester zal niet in staat zijn de plastic zakken in de toch niet al te kleine Zwitserse kluizen te proppen. In een straat in Andorra zal te zien zijn hoe de familie Pujol wanhopig tegen een enorme zak staat te duwen om deze door de net iets te smalle toegangsdeur van een bankgebouw te krijgen. Ja, zo pak je de corruptie aan! Zeg niet dat er vanuit de politiek geen oplossingen worden aangedragen. Ondertussen maak ik me om één ding zorgen. Elke verdachte van corruptie of belastingontduiking die tijdens zijn gang naar of van de rechtbanken op de televisie verschijnt, draagt een zonnebril. Ik hoop dat dit niet betekent dat ze in het kader van symptoombestrijding gaan besluiten zonnebrillen te verbieden, net nu ik gewend begin te raken aan mijn bril met getinte glazen.

woensdag 12 juni 2013

El paseo

Het is een zaterdagmiddag, een uur of zeven. Dit zou toch eigenlijk het moment moeten zijn dat de straten zich vullen met winkelend publiek. Maar nee. De meeste winkels zijn zelfs dicht. Sommige staan leeg. Se vende (te koop) of se alquila (te huur) staat er te lezen op de aanplakbiljetten op de ramen. Bij winkels die al langer dicht zijn heeft deze boodschap gezelschap gekregen van aankondigingen van demonstraties, advertenties voor privélessen en tweedehands artikelen en het onvermijdelijke Compro Oro (ik koop goud). Maar ook de winkels die normaalgesproken open zijn, sluiten tegenwoordig op zaterdagmiddag al de deuren. Te weinig klandizie. De crisis hakt er in. En ook natuurlijk ook dat veel mensen het grote overdekte winkelcentrum verderop prefereren, waar het parkeren zo gemakkelijk is en het dak bescherming biedt tegen het grillige voorjaarsweer.

Met een zekere weemoed herinner ik me hoe in de jaren tachtig de straten In Spanje zich plots konden vullen met flanerende mensen. El Paseo heette dit verschijnsel. Iedereen ging ’s middags tegelijkertijd de straat op, zich zo langzaam mogelijk voortbewegend en zoveel mogelijk mensen begroetend. Het gebeurde werkelijk overal; van Las Ramblas en de omringende winkelstraten in Barcelona tot in de paar straten van een klein bergdorpje. Eén keer verbleef ik in een foeilelijke buitenwijk van Madrid waar absoluut niets te beleven was, tot ook hier ’s middags als bij toverslag alle buurtbewoners de straat op gingen om elkaar te zien en door elkaar gezien te worden. Wij, als jonge interrailers, vonden el paseo geweldig en mengden ons vol enthousiasme tussen al die flanerende mensen. Helaas waren we met onze jonge energieke lichamen niet in staat ons aan het tergend langzame wandeltempo aan te passen, waardoor we binnen de kortste keren de straten waar el paseo plaats vond enkele keren heen en weer hadden gelopen. Al snel vonden we het gemakkelijker om plaats te nemen aan een belendend terras om van daaruit het verschijnsel met een pils in de hand in ogenschouw te nemen en punten te geven voor de uitverkiezing van de beste flaneerder, een competitie die zonder uitzondering gewonnen werd door een bevallig meisje met een donkere oogopslag.

En nu, terwijl ik door de verlaten straten van Ponferrada slenter, mis ik El Paseo. Ja, ik word ouder en dan schijn je dat te krijgen; dat idee dat het vroeger beter of in elk geval gezelliger was. Misschien heb ik nu ook wel de leeftijd dat ik me zonder moeite zou kunnen aanpassen aan het tempo van El Paseo. Even probeer ik het; wat kan het schelen; er is toch niemand die het ziet. Zo langzaam mogelijk loop ik door de uitgestorven winkelstraat. Zo heb je in elk geval wel de gelegenheid uitgebreid de etalages te bekijken en de aanplakbiljetten te lezen. Maar nee, dit houd ik niet vol. Trouwens, er is haast niemand die zich nog zo voorbeweegt. Tegenwoordig is footing in de mode. Laat in de middag zie je in de parken en de wegen rond de stad kleine groepjes mensen, vrouwen meestal, die zich snel wandelend voorbewegen waarbij ze overdreven heftig met de armen zwaaien. Als ik ze zie heb altijd de neiging te denken: ‘hop, hop, hop’. Eens even kijken of footing me meer ligt dan flaneren. Hop, hop hop. Gaat best lekker. Waar zal ik eens heen gaan? Naar het winkelcentrum? Nee, daar zal men toch raar opkijken van een buitenlander die zich op deze manier tussen de winkelende mensen mengt. Weet je wat? Ik ga door het park naar de rivier El Sil en dan de brug over naar de heuvelrug El Pajariel. Zo neem ik nog een mooi stukje natuur mee. Dat is leuk, gratis en gezond. Hop. Hop. Hop.


vrijdag 31 mei 2013

Herinneringen aan Carmen

Ik staar nog even verdwaasd naar mijn mobiele telefoon. Dan wellen de tranen in mijn ogen. Ana, die tijdens het gesprek heeft staan luisteren, komt naar me toe en slaat een arm om me heen. We huilen samen. Degene die me net belde was Vicky uit Barcelona. Toen ik haar naam op het schermpje zag verschijnen wist ik al wat de boodschap zou worden. Carmen lag al een tijd op sterven. En nu was haar dood dan daar. Vicky en ik haalden herinneringen op. Dat ze zo’n fijne vriendin was geweest. Een vrouw met een groot hart. Met een positieve levenshouding. En sterk. En warm. Dat ze voor eeuwig en altijd voort zou leven in onze herinneringen.

Even later loop ik naar mijn laptop en zet hem aan. Ook in Nederland had Carmen vele vrienden. Mijn eerste mailtje gaat naar Wybe en Marcel. Verleden week was ik in Amsterdam en hadden we afgesproken in de kroeg. Daar dronken we op Carmen, in het besef dat haar spoedige dood onvermijdelijk was. Daarna volgden de herinneringen en de anekdotes. Hoe we elkaar in 1980 ontmoetten op de camping van Florence: vier meiden uit Barcelona, vier jongens uit Amsterdam, allemaal op een interrailreis. De visites over en weer. Onze vaste plekken in die tijd. Het nachtcafé El Pastis in Barcelona waar de barkeeper altijd Le Port d’Amsterdam opzette als we binnenkwamen. Café de Sproeier in Amsterdam. Nachtelijke fietstochten door Amsterdam naar discotheken met de onwennige meiden achterop. Lange wandelingen langs de kroegen, danszalen en obscure theaters van Barcelona, die we de dag erna bij daglicht en met behulp van de kaart van Barcelona probeerden te reconstrueren.

Mijn tweede mailtje gaat naar de overige Nederlandse vrienden en vriendinnen die Carmen een warm hart toedragen. Dat zijn er velen. Door ontmoetingen in Amsterdam of Barcelona. We hadden de gewoonte om met de voetbalvrienden in de zomervakantie meerdaagse wandelingen te maken in de Pyreneeën. Met daarvoor of daarna een bezoek aan Barcelona. Ook mijn vrienden ondervonden aan den lijve Carmens gastvrijheid en bruisende levenslust. Enkelen werden verliefd op haar. Carmen maakte van Barcelona de mooiste stad van de wereld. Een enkele keer ging ze mee de bergen in. De overweldigende stilte van het hooggebergte maakte diepe indruk op haar. Ze had weinig ervaring in berglopen, maar desalniettemin beklom ze, zij het soms wat vloekend en tierend, de allerhoogste toppen, zoals de Pedraforca en de Pic de L’Infern. Daarna was zij in de refugio vaak het stralende middelpunt tussen al de bebaarde berglopers. Het gemak waarmee zij met mensen omging was benijdenswaardig. Zonder vooroordelen. Van hippies tot zakenlui. Van punkers tot boekhouders.

Deze zomer zag ik haar voor het laatst. Haar leven was in rustiger vaarwater terecht gekomen. Ze was getrouwd met Michel. Ik kwam er met mijn vrouw Ana. Voelde dat vreemd? In het geheel niet. Ze sloot Ana in haar grote hart. Ze was gelukkig. Wel met pijn in haar rug. Dat bleek een voorbode van naderend onheil te zijn.

Ik geloof niet in hiernamaals of leven na de dood. Toch weet ik één ding zeker. Als ik weer slenter door de El Barrio Chino van Barcelona of als ik weer een bergtocht maak door de Pyreneeën, dan zal Carmen bij me zijn. Dan hoor ik haar weer lachen en praten.

Carmen te midden van haar Amsterdamse vrienden
Piep, Peter en Roland op de Pedraforca

maandag 29 april 2013

De Duitsers


Het is dinsdagavond kwart voor acht. Mijn les Duits zit er bijna op. Af en toe heeft mijn twaalfjarige leerling al ongeduldig op zijn horloge gekeken. ‘¿En nu muziek?’ vraagt hij. Ik heb de paar lessen die ik tot nu toe heb gegeven steeds afgesloten met een Youtube-filmpje met Duitse popmuziek. Vooral de heavy muziek van Rammstein kan deze leerling waarderen. Maar dit keer neemt hij het initiatief in handen en zoekt op mijn laptop een Youtube-filmpje op. Er klinkt gejuich en dan volgt het clublied van Bayern München. Omdat de tekst op het scherm meeloopt met de muziek kunnen we beiden meezingen. ‘¡FC Bayern, Stern des Südens, du wirst niemals untergehen ....’! Vanavond is de eerste halve finale wedstrijd van Bayern tegen Barcelona. Mijn leerling is blijkbaar voor Real Madrid.

De speeltijden van de Champions League zijn niet afgestemd op het Spaanse eetritme. Ergens tussen kwart voor negen en half elf op een doordeweekse avond moet er gegeten worden. Gehaast werk ik in de pauze van de wedstrijd in de keuken een gemengde salade naar binnen. ‘¿Is het een mooie wedstrijd?’ vraagt Ana, duidelijk meer geïnteresseerd in mijn geestelijke gesteldheid dan in de wedstrijd zelf. ‘De Duitsers zijn veel beter. Barcelona speelt slecht,’ antwoord ik. Dan klinkt er bij de buren gejuich. ¿Heeft Barcelona gescoord? Nakauwend op een stuk tomaat ren ik naar de huiskamer en zet de tv weer aan. De buren zijn blijkbaar ook voor Real Madrid.

De volgende dag zit ik in café Gijon voor de wedstrijd van Dortmund tegen Real Madrid. Deze wedstrijd wordt in Spanje alleen door de betaaltelevisie uitgezonden, hetgeen niet slecht uitpakt voor de omzet van de cafés. Toch is het minder druk dan andere keren. De vaste kern van Barcelona-aanhangers is thuisgebleven, vast en zeker vanwege de te verwachten grappen en grollen over de nederlaag van gisteren. Een vorige keer, bij de uitschakeling van Barça door Madrid voor de Copa del Rey, waren er zelfs Madrid-aanhangers geweest die de kreet ‘¡Viva España!’ riepen. Zoals te verwachten antwoorden de Barcelonafans met ‘¡Viva Portugal!’ Er spelen niet echt veel Spanjaarden in Real Madrid.

Dit keer klinken dergelijke kreten niet. Terwijl het noodlot zich over Madrid voltrekt, hoor ik achter me het commentaar van de stamgasten. ‘¡De Duitsers hebben al het geld!’ roept iemand vertwijfeld. En een ander zegt: ‘Lewandowski en Blaszczykowski, ¿dat zijn toch zeker helemaal geen Duitse namen?’ Ik proef in deze onredelijke opmerkingen het anti-Duitse sentiment, dat zich meer en meer van Spanje lijkt meester te maken. In de pers werd breed uitgemeten dat uit een enquête blijkt dat veel Duitsers denken dat Spanje een corrupt land is. Ook de opmerkingen van de president van Bayern, Hoeness, dat de grote clubs in Spanje op basis van schulden zoveel spelers kopen, viel niet bepaald in goede aarde hier in Spanje. Verlekkerd werd vervolgens bericht over de belastingontwijking van deze zelfde Hoeness via geheime Zwitserse bankrekeningen.

Als Dortmund nummer vier scoort probeer ik niet te juichen. In principe ben ik een neutrale toeschouwer. Een liefhebber van het spel op zich. Maar dat Mourinho een pak slaag krijg vind ik geweldig. En anti-Duits ben ik eigenlijk nooit geweest. Mijn vader, die in de oorlog de nodige ellende heeft meegemaakt en gezien; eerst als krijgsgevangene, daarna als gedwongen arbeider, heeft hij ons altijd verteld dat veel Duitsers geen nazi’s waren. En nazi’s had je van alle nationaliteiten. Toch lijkt het me nu even niet het moment om voor Duitser door te gaan. Als de wedstrijd is afgelopen, vraagt één van de stamgasten me of ik denk dat één van de Spaanse teams nog een kans maakt op een plek in de finale. ‘Nou, Madrid misschien nog wel,’ antwoord ik diplomatiek. De man maakt een wegwerpgebaar. ‘Ach, welnee man, kansloos zijn ze. Het wordt Duitsland-Duitsland,’ zegt de man vrolijk lachend.

Messi, Cristiano en Rajoy: zijn ze al weg, die Duitsers?

maandag 22 april 2013

Drie Berciaanse restaurants


1. Restaurant El Castro in Carucedo
We zitten aan een grote ronde tafel, mijn Catalaanse vrienden en ik. We zijn tevreden. Zojuist hebben we een flinke wandeling gemaakt rondom Las Médulas, één van de mooiste monumenten van El Bierzo. We begonnen met regen, maar uiteindelijk brak de zon door. We bespreken wat we gaan eten. Van alles wat, besluiten we. Diverse voorgerechten, diverse hoofdgerechten. Alles delen, zelfs de Caldo Berciano (stevige soep) en de botillo (varkensmaag gevuld met diverse delen van het varken, rijkelijk gekruid met paprikapoeder), zoals het onder zulke oude vrienden betaamd. Terwijl we alvast een wijntje en wat serranoham als aperitiefje nemen, krijgen we het over de verschillen tussen de Nederlandse en de Spaanse restaurants. Van de Nederlandse restaurants hebben mijn vrienden duidelijk geen hoge pet op. Misschien wel omdat we vroeger altijd de goedkoopste restaurants opzochten met patat met veel mayonaise, salade en een stukje vlees of visfilet naar keus. En vaak de pizzeria of de Chinees. Toch voel ik me opeens genoodzaakt het Nederlandse eten te verdedigen. Want af en toe mis ik de stamppotten, de erwtensoep, de haringen en de versgekookte asperges. ‘Wij Nederlanders eten in restaurants anders dan thuis’, beweer ik. ‘Stamppot maken we zelf wel; als we uit eten gaan willen we Chinees, Thais, Grieks, Ethiopisch; dan zoeken we het avontuur. ¡Het Nederlandse eten is best wel lekker!’ Dan zet de dochter van de eigenaar de eerste voorgerechten op tafel. Dat snoert me voorlopig de mond.

2.  Restaurant El Lagar de Montejos in San Andrés de Montejos.
Het is warm. Zeker een graad of dertig moet het zijn. We hebben zojuist gewandeld van Ponferrada naar San Andrés de Montejos. Dat duurt pakweg een uurtje, tenminste, als je onderweg geen foto’s neemt of vogeltjes wilt determineren. Ik scoor een Iberische tjiftjaf. Niet zeldzaam hier, wel mooi meegenomen. San Andrés de Montejos is uitermate rommelig, zoals zoveel dorpen hier in El Bierzo. Nieuwbouw, ruines, mooi opgeknapte herenhuizen, een kerkje, een scheef kapelletje, stukjes braakliggend terrein, alles door elkaar in een weinig samenhangend geheel. Vaak ben ik op de mountainbike door het dorp heen gefietst, maar nooit is me een restaurant opgevallen. Na wat rondvragen vinden we het. Een mooie ontdekking. Een lagar is de plaats waar vroeger de druiven tot wijn werden geperst. Nog steeds neemt in het interieur een immense pers van kastanjehout een voorname plaats in. We zetten ons aan een tafeltje bij een klein raampje. De warmte van buiten dringt niet door de dikke muren heen. De eigenaar komt naar ons toe en leest de diverse gerechten voor. Als eerste schotels delen we een omelet met zee-egels en een salade. Als tweede gang kiezen we kalfswangen. Het zijn de beste kalfswangen die ik in mijn leven heb gegeten, zo vertel ik de eigenaar bij het afrekenen. Hij maakt een gebaar naar zijn vrouw die de tafels aan het afruimen is. ‘Dat is de kokkin,’ zegt hij trots.

3. Bar-restaurant El Pinar in Ponferrada
We lopen met het hele gezelschap en aanhang terug van het universiteitsgebouw richting centrum. De stemming is uitgelaten. We hebben zojuist een voorleessessie van een theaterstuk gedaan (film). Dat ging best goed, vonden we zelf. En het publiek blijkbaar ook. Na afloop werden we uitgebreid gefeliciteerd en bedankt. Zelf speelde ik een geile Engelse pelgrim. Uitstekende casting. ‘Kom, we gaan naar die bar met de pinchos (hapjes) met paddenstoelen,’ zegt Miquel, de animator van het project. We gaan met het hele gezelschap een bar binnen. Een televisie staat keihard aan. We drinken met zijn allen pils en krijgen daarbij een potage de setas (een stoofpotje met paddenstoelen) als pincho. Heerlijk, vinden we allemaal. Dan nemen we afscheid van elkaar. Het loopt immers tegen tienen. Tijd voor het avondeten. Ana en ik besluiten de barman aan te spreken over de paddestoelen. Hij zoekt ze zelf in de bergen, zegt hij. Zonder de auto, lopend, zoals het hoort. We knikken instemmend. Hij loopt naar een poster aan de muur met alle paddenstoelen van de omgeving en wijst aan welke er in het voorjaar te plukken zijn. ‘¿Heb je nu ook verse paddenstoelen?’, vragen we. ‘¡Zeker!’ We kijken elkaar aan. Even later zitten we aan een tafeltje en eten twee heerlijke exclusieve paddenstoelenschotels, terwijl uit de televisie het geluid van een schreeuwerige quiz schalt. ‘Dit is alleen maar in El Bierzo mogelijk,’ zeg ik tegen Ana.
El Lagar de Montejos

maandag 25 maart 2013

Het is lente, potjandorie


Het is woensdag 20 maart. De eerste officiële lentedag. Ik kijk uit het raam en zie de ochtendzon op de besneeuwde toppen van de Montes Aquilianos schijnen. Dit is een ideale dag voor een mooie wandeling daar ergens in de bergen. Maar best druk vandaag. Vanmorgen geef ik Engelse les aan huis. Vanmiddag heb ik zoals elke woensdag drie groepen kinderen. Alsof er sprake is van telepathie ontvang ik op dat moment een sms’je van de ochtendcursist. ‘ Ik kan vandaag helaas niet. Maar morgen wel hoor.’ Ergens wel jammer. Nog nooit in mijn lange carrière in het onderwijs heb ik een enthousiastere leerling gehad. Maar zijn afmelding geeft me een vrije ochtend vol mogelijkheden. Ik trek mijn sportschoenen aan, steek mijn verrekijkertje in mijn zak en verlaat het huis.

Omdat de rivier Sil ’s morgens aan de schaduwzijde van de heuvelrug El Pajariel ligt, is het hier niet zo warm als het uitzicht uit het raam vanmorgen beloofd heeft. Het paadje langs de rivier staat deels onder water. Het heeft veel geregend, deze winter. Me vasthoudend aan de wilgentakken zoek ik me sluip-door-kruip-door een weg tussen de steile helling en de snelstromende rivier. Af en toe sta ik stil om te luisteren naar het getwitter en gezang van de vele vogeltjes. Ook zij vieren deze eerste lentedag uitbundig.

Als ik op de terugweg naar huis langs café Gijón loop, kijk ik even naar binnen of het er druk is. Niet dus. Ik duw de deur open, pak El Diario de León van de toog en zet me aan een tafeltje. De bardame komt al snel naar me toe en zet met een glimlach een kopje café con leche neer. Bestellen is hier niet nodig. We kennen elkaar. Op het raam van het café naast de deur hangt nu al maanden onze advertentie: English for All. Af en toe van de koffie nippend begin ik de krant te lezen.

Het is het gebruikelijke nieuws, zo stel ik vast. Economische crisis en corruptiezaken. De heisa rond de nieuwe burgemeester van Ponferrada is al wat weggeëbd. Ik begin te lezen over ‘el caso Bárcenas’. Alle corruptiezaken hebben een eigen naam die begint met het woord caso: de zaak. El caso Noos, el caso Gürtel, el caso de los ERE, het zijn er vele. Bárcenas is de oud-penningmeester van de regerende partij El Partido Popular. De man is nogal in opspraak gekomen vanwege, jawel, el caso Gürtel (vele casos zijn onderling verbonden) en bij het onderzoek hierna werd ontdekt dat hij een geheime bankrekening had in Zwitserland met zo´n slordige €22 miljoen erop. Onlangs werd zijn schaduwboekhouding gelekt aan El País. Het was ontluisterend. Veel belangrijke leden van de PP, waaronder waarschijnlijk Rajoy zelf, ontvingen aan het eind van de maand een goedgevulde envelop als aanvulling op hun salaris. Un sobresueldo wordt dat extraatje in de kranten genoemd. Als er in Spanje aan één ding geen gebrek is, dan is het toch wel aan banken. Een maandelijkse betaling in cash is dus wel heel erg verdacht. Toegegeven: ook ik krijg voor mijn privélessen cash betaald en een enkele keer zelfs in een envelop. Bij het overhandigen daarvan zijn gniffelende toespelingen op de caso Barcenás onvermijdelijk.

Ik lees het artikel half uit en leg de krant dan weg. Genoeg van al die ellende. Het is lente, potjandorie. Voor me uit starend denk ik aan de lessen die ik vanmiddag aan de kinderen moet geven. Het is eigenlijk meer spelen dan lesgeven. Met een glimlach denk ik terug aan de les van de vorige week aan het groepje van 12 -jarigen. We hebben de kinderen wijs gemaakt dat ik geen Spaans spreek om ze te dwingen Engels te praten. Dat gaat natuurlijk bijzonder moeizaam. En dit groepje van vier vlotte meiden probeert mij nu Spaans te leren, zodat de communicatie wat makkelijker gaat. ‘¡Hello is Hola!’, riepen ze vorige week, ‘¡¡Hola!!’ Ik hield me van de domme en zei: ‘Yes, I know, ¡Helado!’, hierbij refererend aan het ijsmerk Ola, maar dat ontging de meiden. ‘No, no, no, not helado. ¡¡Hola!! ¡¡¡Hola!!!’ Tot hun grote wanhoop vertaalde ik steeds weer Hello! met ¡Helado! of varianten daarop zoals ¡Holado! Vandaag zal ik de les gaan beginnen met: ‘¡Helado, chicas!’ Als in een verre toekomst El Bierzo bekend staat als de streek waar ze je begroeten met een woord dat lijkt op helado, dan heb ik hier in elk geval iets blijvends achtergelaten. Met deze fijne positieve gedachte sta ik op, leg een euro op de toog en verlaat het café met een warme groet die in niets lijkt op ijs of welke andere etenswaar dan ook.


donderdag 14 maart 2013

Er was eens in Ponferrada


Als het echt waar is dat slecht nieuws beter is dan geen nieuws, dan heeft Ponferrada het afgelopen weekeinde goede zaken gedaan. De stad haalde zowel zaterdag als zondag de voorpagina´s van alle grote nationale kranten. Daarnaast werden minstens twee binnenpagina’s aan Ponferrada besteed, waarmee het alleen de verwikkelingen in Venezuela na de dood van Hugo Chávez en het nieuws over de verkiezing van de nieuwe paus voor moest laten gaan. Lang niet gek voor een middelgrote provinciestad. Maar wat is er gebeurd?

We gaan terug naar de jaren negentig van de vorige eeuw. Ismael Álvarez van de Partido Popular (PP) is burgemeester. De dochter van een aan de PP gelieerde zakenman krijgt een post als wethouder; een gebruikelijke vorm van vriendjespolitiek. Zij krijgen een relatie, totdat de veel jongere Nevenka Fernandez de relatie beëindigt. De burgemeester blijft haar echter lastig vallen met ongehoorde psychologische en fysieke intimidatie. Het komt tot een rechtszaak en uiteindelijk moet Ismael aftreden om te worden opgevolgd door zijn politieke leerling, López Riesco. De ex-burgemeester vaart daarna overigens zakelijk zeer wel met zijn hotels en diverse andere bedrijven.

De ex-burgemeester besluit terug te komen in de politiek bij de verkiezingen van 2011. De PP accepteert hem niet als kandidaat waarna hij een eigen lijst formeert. Op dat moment is de socialistische PSOE behoorlijk in diskrediet geraakt vanwege de economische crisis en het beleid van Zapatero, maar door de nieuwe lijst worden de stemmen van rechts Ponferrada verdeeld. De PP behaalt geen absolute meerderheid. Wel blijft de burgemeester López Riesco aan, maar hij is in de raad afhankelijk van de lijst van zijn vroegere leermeester.

De laatste weken verschenen er berichten in de lokale kranten. De PSOE zou samen met de lijst Ismael de burgemeester vervangen door de lokale leider van de PSOE, Samuel Folgueral. Wel werd als voorwaarde gesteld dat Ismael zelf zou moeten aftreden als raadslid. Maar natuurlijk gaat zo’n machtsovername niet zonder slag of stoot. Tot onze verbazing zagen we op de lokale televisie jonge leden van de PP zeggen dat Ismael alleen maar meer politieke macht wil verkrijgen om met zijn bedrijven te kunnen profiteren van de wereldkampioenschappen wielrennen die volgend jaar in Ponferrada plaats zullen vinden. Ook kaartten ze het verleden van Ismael aan: de nieuwe socialistische burgemeester zou afhankelijk worden van de steun van een partij die onder leiding staat van iemand die veroordeeld is voor het stalken van een vrouw. Het deed vreemd aan. Juist vanuit de PP werd indertijd Ismael bij al zijn handelingen ondersteund. De aanvallen kwamen toen vanuit de PSOE. Nu lijken de rollen omgedraaid. Maar ook de socialisten roeren zich. Velen zijn het niet eens met de coalitie. Vooral vrouwelijke leden verafschuwen de ex-burgemeester. Er wordt een petitie ondertekend. Er wordt druk getwitterd.

Afgelopen vrijdag vond de machtswisseling plaats. Als het er echt om ging publiciteit te halen, dan moet gezegd worden dat de timing perfect was: het was 8 maart: internationale vrouwendag. In de raad werd de nieuwe burgemeester verkozen. Isamel Álvarez deed aan deze stemming mee. Pas de zaterdag erna zou hij als raadslid aftreden. Dit was voor de hoogste leiding van de PSOE aanleiding om te proberen het gehele gebeuren stop te zetten. Zij voelden de druk van de media en de kritische leden toenemen. De landelijke leiding van de PSOE vond dat de burgemeester onmiddellijk weer moest aftreden. De nieuwe burgemeester Samuel Folgueral weigert. Rubalcaba, de hoogste socialistische leider van het land, dreigt met royering. De nieuwe burgemeester blijft weigeren. Hij en de overige raadsleden van de PSOE verlaten de partij.

En zo ontstaat er een unieke situatie. We krijgen een burgemeester en zeven raadsleden zonder partij. Deze burgemeester wordt verder gesteund door een partij rondom één persoon , maar die zit zelf niet in de raad. En de PP wordt de grootste oppositiepartij met argumenten en een woordenschat die regelrecht uit de koker van de socialistische partij lijken te komen. Ondertussen ligt ook de leiding van de landelijke PSOE onder vuur omdat zij beweren niet helemaal op de hoogte te zijn geweest van de procedure. Dat is waarschijnlijk een leugen en, het moge bekend zijn, politici die liegen moeten aftreden

Wat helaas volledig ontbreekt in deze trieste episode is een politieke motivatie. Waarom wil Folgueral eigenlijk burgemeester worden? Met welk programma legitimeert hij zijn coalitie met een wegens agressief stalken veroordeelde ex-burgemeester. We zullen het misschien wel nooit weten. Maar één ding is zeker: op concrete ideeën over hoe Ponferrada de economische crisis te lijf moet gaan hebben we hem niet kunnen betrappen.

Maar wie weet kent deze trieste komedie een gelukkig eind. Wie weet zal dit hele gebeuren ooit in de geschiedenisboekjes bekend komen te staan als het begin van ‘de tweede transitie’. Het was in Ponferrada in 2013 dat enkele jonge leden van de PP zich ervan bewust werden dat clientelisme, corruptie en enchufisme (overheidsbaantjes geven aan vriendjes) niet thuis horen in de politiek en er een begin werd gemaakt met de grote schoonmaak van de partij. Het was naar aanleiding van de gebeurtenissen in Ponferrada in maart 2013 dat de leiding van de landelijke PSOE volledig werd vervangen door kritische leden die de partij een nieuw elan gaven. Het was naar aanleiding van de gebeurtenissen in Ponferrada dat de bevolking massaal besloot nooit meer te stemmen op een partij met corrupte politici, leugenaars of agressieve macho´s in de gelederen. En iedereen leefde nog lang en gelukkig.

 De nieuwe burgemeester gaat op de schouders

maandag 25 februari 2013

We zijn allemaal mensen


Humor is een van oudsher beproefde methode om nare berichten te verwerken. Hier in Spanje circuleren over internet vele filmpjes en foto’s met humoristische onderschriften over de crisis en de corruptie. Eén van mijn favorieten is een foto van de landing op mars met als tekst: Mars – vliegveld van Castellón 1-0. Maar laatst kreeg ik een humoristische filmpje opgestuurd dat me zelfs een beetje choqueerde, iets wat me niet vaak overkomt.

Het gaat hier om een parodie op de heren Rajoy (minister-president) en Montoro (minister van financiën) die op een balkon het volk toeroepen dat ze zo goed het geld weten te verdelen door het te geven aan de rijken en de corrupten. Best aardig. Dan gaan ze zingen. Bijna is het afgelopen als Rajoy wijst naar waar Eurovegas moet komen. Eurovegas is een controversieel project van ene Mr Sheldon Adelson, een puissant rijke Amerikaan. Het zal verrijzen nabij Madrid en er zal volop gelegenheid zijn voor gokken, roken (de Spaanse wetgeving zal in Eurovegas niet van toepassing zijn) en allerlei andere ondeugden. Het is natuurlijk maar de vraag of zo’n megaproject met de nodige steun van de overheid niet op net zo een catastrofe uit gaat lopen als het beroemde vliegveld van Castellón (al is er voor ondeugden altijd wel een markt, weet ik als docent economie). Enfin, in het filmpje roept Rajoy iets als: ‘¡Kijk daar komt Eurovegas!’, en de hele menigte begint te zingen en te dansen: ‘Señor judío, le recibimos con alegría’ (meneer de jood, we heten je van harte welkom). (Voor het fimpje op youtube klik HIER)

Waarom was ik een beetje geschokt? In principe vind ik dat je met iedereen mag spotten, ongeacht ras, godsdienst of seksuele voorkeur. Ten eerste wist ik niet dat die Adelson joods was, dus het verbinden van al die corrupte vuile zaakjes met het jodendom kwam nogal onverwacht. Er zijn nauwelijks joden in Spanje. Maar goed, als ze hadden gezongen: ‘Meneer de amerikaan, welkom in ons midden’ had ik er nauwelijks aandacht aan het geheel besteed. Dat Adelson een Amerikaanse investeerder is, lijkt me weer wel interessante informatie. Maar als het een neger was geweest of een homo, dan had ik een liedje daarover weer wel ontoepasselijk gevonden.

Het kan zijn dat ik wat overgevoelig ben rond het thema antisemitisme; in de jeugd van mijn ouders werden er meer dan honderdduizend joden uit Nederland gedeporteerd en vermoord. In Spanje leeft de Tweede wereldoorlog veel minder, omdat het land officieel neutraal was. De jodenvervolgingen in Spanje vonden plaats in de tijden van de inquisitie, te lang geleden om nu nog gevoelens van schaamte te kunnen oproepen. Zo spreekt men hier tijdens de heilige week (de week voor Pasen) van het doden van een jood, matar a un judío, als men het traditionele nogal sterke drankje limonada drinkt. Ook ben ik hier in Spanje voor het eerst van mijn leven mensen tegengekomen die serieus beweren dat de holocaust nooit heeft plaatsgevonden. Maar gelukkig zijn dat ook in Spanje uitzonderingen. Wat mij ook bijzonder bevreemdde was dat een soldaat die had gevochten bij de División Azul, de fascistische troepen van Franco die Hitler hielpen bij de oorlog in Rusland, hier in El diario de León werd beschreven als ‘een echte Spaanse oorlogsheld.’ . Er waren ook veel Nederlanders daar aan het oostfront, maar die noemen we toch maar liever niet oorlogshelden. (Voor het artikel in El Diario de León klik HIER)

Het vreemde is dat je het antisemitisme niet alleen aantreft bij fascistisch rechts, waar je het kunt verwachten, maar ook bij links. Soms gaat de solidariteit met de Palestijnen zo ver dat de staat Israël verward wordt met joden in het algemeen. Dat is niet helemaal onbegrijpelijk want veel zionisten zien elke kritiek op Israel als een vorm van antisemitisme. Maar voor een Nederlander blijft het verwarrend. Zo vroeg een keer een linkse Spanjaard me plotseling: ‘¿En wat is nu eigenlijk jouw mening over de joden?’ Ik wist me echt geen raad met de vraag en antwoordde: ‘¿De joden? ¿¿Allemaal?? Ik woon nu al meer dan drie jaar in Spanje, en ik heb nog niet eens een mening over alle Spanjaarden.’


maandag 4 februari 2013

Mijn zangcarrière


Als klein kind wilde ik al zanger worden. Dat was in de jaren zestig van de vorige eeuw. Mijn oudste broer was een groot fan van de Beatles. Hij had een aantal singles in huis en ook op de radio was de muziek vaak te horen. Zonder iets van de betekenis te begrijpen murmelde ik de teksten mee. Op een dag was het grote moment daar. Ik pakte de mattenklopper van mijn moeder en ging de straat op. De plek had ik al van tevoren uitgekozen. Aan het begin van de straat, niet ver van de gracht, stond een waterpaaltje voor de brandweer. De tuit daarvan vond ik erg op een microfoon lijken. Ik pakte de mattenklopper vast als was het een gitaar, keek nog even naar waar ik de tribunes vol publiek fantaseerde: de twee huizenblokken aan weerszijden van de Jacob van Arteveldestraat in Amsterdam-West. En toen zette ik het op een bleren. Ik hoop dat het klonk als: She loves you, yeah yeah. En misschien dat ik ook wel een imitatie heb gegeven van Help, I need somebody. Tot mijn verbazing kreeg ik echt publiek. Op de balkons verschenen buren om te kijken waarom dat kleine mannetje van een jaar of zes met een mattenklopper in zijn handen daar zo enorm stond te schreeuwen.

Ik geloof dat ik enkele van die optredens heb gegeven. Daarna won de schroom het van mijn kinderlijke onbevangenheid. Alleen in mijn kamer zong ik nog wel eens met Lennon en McCartney mee. Later ook met mijn eigen platen. The Who, Pink Floyd, Yes, ja, zelfs Frank Zappa. Zelf vond ik dat best goed klinken. Toen ik een jaar of negentien was kocht ik een gitaar en leerde de akkoorden. De Beatles keerden terug in mijn repertoire. Een enkele keer zong ik iemand een lied voor. Meestal werd er dan wat bedenkelijk gekeken. Soms zei iemand: ‘Nou, je kunt best al aardig gitaarspelen.’ Een enkeling zei recht voor z’n raap: ‘Man, jij zingt hartstikke vals.’ Ik nam een lied op met een cassetterecorder en luisterde het terug. Nu pas hoorde ik het ook. Het pad naar roem bleek bezaaid te liggen met doornen.

Met wat vrienden richtten we begin jaren tachtig een bandje op. ‘t Weiland, met Nederlandstalige vrolijke nummers, hetgeen geheel tegen de tijdsgeest van Punk en New Wave inging. Ik speelde bas. Soms probeerde ik nog wat mee te zingen als tweede of derde stem. Tot dat me ten stelligste werd afgeraden. Ja, één nummer mocht ik zingen, meestal het laatste nummer van een optreden. Geen frituur, heette dat. Een woordspeling op No future, de zwartgallige slogan van die tijd, maar dat ontging de meeste toerhoorders. In het nummer komen wat dronken mensen na een avond stappen de snackbar binnen en willen dan na sluitingstijd toch nog patatten en kroketten. Ik ben de snackbareigenaar. Ik word kwaad en mag dan in het nummer uitzinnig uit mijn dak gaan: ‘Geen frituur!! Dus geen patatten! Nee, ook geen frikadellen!! Op dit late uur!!’ Mijn zang kon blijkbaar nog wel als komisch element gebruikt worden.

Toen ik me definitief in Spanje vestigde kocht ik een akoestische gitaar. Niets is ontspannender dan even lekker tokkelen. Soms zong ik ook wat. Langzaamaan ontstond er een lied vol weemoed en verlangen. Toen ik het uiteindelijk Ana voorzong, zag in haar ogen tranen blinken. Enthousiast geworden maakte ik er een clip van en zette die op Youtube. Mijn Spaanstalige blog werd bij toeval ontdekt door de makers van het online multimediakanaal Estado Público.com. Tot mijn verbazing wilden ze behalve mijn teksten ook mijn videoclip plaatsen. Mijn zangcarrière was in een beslissende fase beland.

En nu is het wachten op mijn definitieve doorbraak. Misschien via het Eurovisiesongfestival. Als representant van Nederland of Spanje, dat maakt niet uit; mijn pasodobles doen niet veel onder voor mijn Nederlandse levensliederen. In elk geval zal bij de prijsuitreiking mijn dank uitgaan naar alle mensen die het mij mogelijk hebben gemaakt mijn droom te verwezenlijken: alle medewerkers van Estado Público.com voor hun uitstekende muzikale smaak, mijn kameraden van popgroep ‘t Weiland voor de creatieve ontwikkeling die we samen doormaakten, mijn lieve vrouw Ana voor haar onvoorwaardelijke steun en mijn moeder voor haar mattenklopper.

Voor de videoclip bij Estado Público.com klik HIER


't Weiland, een vrolijke noot in de jaren '80