donderdag 19 september 2019

Honderd

Onze vader vond zijn geboortedatum best grappig. Negentien september negentiennegentien, oftewel 19-09-1919.Maar welbeschouwd was het een geboortedatum die niets dan rampspoed voorspelde. Ik heb, toen hij allang gepensioneerd was, bij het Nederlandse Instituut voor Oorlogsdocumentatie proberen te achterhalen hoe lang hij in feite in krijgsdienst was geweest. Als dat meer dan vijf jaar was, zou hij voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking kunnen komen voor al het ondergane leed en de verloren jeugdjaren. Hij haalde die vijf jaren net niet, omdat de Arbeitseinsatz niet werd meegeteld.

Hij werd soldaat in 1937, meen ik me te herinneren, en werd na zijn normale dienstplicht onmiddellijk gemobiliseerd vanwege de oorlogsdreiging. Bij het uitbreken van de oorlog was hij gelegerd aan de IJssellinie, waar de Duitsers zonder veel strijd aan voorbij gingen en mijn vader geraakte in krijgsgevangenschap. Toen hij daar uit kwam, werd hij al spoedig opgeroepen voor de Arbeitseinsatz, verbleef ergens in de buurt van Düsseldorf tot hij een infectie opliep en naar huis werd gestuurd om te helen, waarna hij tot het eind van de oorlog ondergedoken zat in Den Haag.

Hij praatte niet graag over die tijd. Maar soms, na een glaasje sherry, kwamen er toch verhalen. Over hoe hij zag dat de Duitse vliegtuigen de IJssel overvlogen hetgeen het begin van de oorlog inluidde. Hoe hij een brug over de IJssel opgeblazen zag worden. Hoe hij daarna, bij gebrek aan orders, naar de stad Zutphen liep, waar de Duitsers al het verkeer stonden te regelen. Over hoe sommige tewerkgestelden in Duitsland, waaronder hijzelf, van de bombardementen gebruik maakten om sabotage te plegen. Hoe hij in de oorlogswinter hout ging sprokkelen in het Haagse Bos, waar hij zag hoe de Duitsers V2’s afschoten richting Engeland.

Als kind heb ik hem, na het zien van een gewelddadige oorlogsfilm, wel eens enthousiast gevraagd of hij ook een vijand had neergeschoten. ‘Gelukkig niet,’ antwoordde hij. Toch waren het voor mij wilde avonturen waar hij over vertelde. Heel anders dan het gezapige leven dat we daar leidden daar in het Amsterdam Nieuw West van de jaren zestig. Maar hij vertelde er over zonder enige sensatiezucht, met veel tegenzin zelfs, zoals zoveel van zijn generatiegenoten.

Gelukkig had hij na de oorlog al snel een baan bij De Gruyter, een vrouw, een gezin, een huis en alles waar hij waarschijnlijk tijdens de oorlogsjaren alleen maar van had kunnen dromen: groeiende welvaart en bestaanszekerheid, al moest hij daar hard voor werken. Soms veranderde hij, onder invloed van zijn zonen, in een kleine jongen. Dat was met name als er een bal rolde op een veld, als we wandelden met de hond of als we op vakantie waren in de bossen op De Veluwe. Na zijn dood ben ik naar het bos rondom de camping bij het dorp Garderen gegaan om hem te herdenken. Ik probeerde de plek te vinden waar we elke ochtend hazelwormen zagen, het kreupelhout waar we met de hond doorheen liepen in de hoop op zwijnen of reeën te stuiten en de bosweide waar we eens op een zeer vroege morgen een edelherthinde met een jong zagen lopen. Dat was toen zo schitterend.

Wat een zorgzame man hij was, werd me eens te meer duidelijk tijdens zijn laatste dagen. Ondanks zijn lijden, kon hij niet anders dan zich zorgen maken over onze moeder, die zonder hem verder zou moeten.  Hij was ronduit goed, onze vader. Hij zou vandaag 100 zijn geworden.

De familie Knoppe in 1959