donderdag 30 april 2020

Ochtendgloren

Ik word wakker van merelgezang. Gebeurde dat voorheen ook wel eens? Ik geloof het niet. Het merelpaar haalde het verleden jaar waarschijnlijk niet in hun hoofd om hier beneden in de straat te gaan nestelen. Veel te veel mensen die van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat over de straat liepen op weg naar verplichtingen of verpozingen, waarvan de meeste nu officieel niet-essentieel zijn verklaard. Het kan ook zijn dat de vogels altijd al hier beneden broedden, maar dat het merelgezang overstemd werd door de ochtendgeluiden van buurtgenoten met vroege verplichtingen.

‘Ik moet oppassen dat ik het gedwongen thuisblijven niet te veel ga waarderen,’ denk ik, terwijl ik koffie in het koffiezetapparaat stop. Door het keukenraam zie ik hoe het ochtendgloren langzaamaan de bergen hun kleur teruggeeft. Het moet daarboven nu prachtig zijn. Een lichte paarse gloed verraadt dat op de Montes Aquilianos de heide in bloei staat. En op El Pajariel vieren de dieren vast feest, zo zonder mensen. Dan gaat de wekker van mijn mobiele telefoon af. Met een zekere trots dat ik dit keer de machine verslagen heb, maak ik een einde aan het geluid. Stilte is soms zo mooi. De merel beneden lijkt het er niet mee eens te zijn.

De rest van de dag zal ik afhankelijk blijven van de moderne technologie. Ik heb deze morgen een vroege les via Skype. De laatste zeven weken heb ik alleen maar online gewerkt en, eerlijk gezegd, ook dat aspect van de coronacrisis bevalt me prima. Bijna elke ochtend geef ik les aan een Chinees uit Den Haag, die binnenkort een inburgeringsexamen moet doen. Vaak sluit ik de les af met de vraag wat hij die dag gaat doen. ‘Ik ga hardlopen in het park,’ is dan meestal het antwoord. Ik weet niet zeker of hij dat echt iedere dag doet of dat het gewoon een van de weinige zinnen is die hij foutloos kan zeggen. In elk geval voel ik altijd een scheutje jaloezie door me heen gaan. Hier is hardlopen of zelfs wandelen nog verboden. Maar vandaag ga ik hem zeggen: ‘Misschien ga ik dat zaterdag ook wel doen.’ Want vanaf die dag mogen we eindelijk weer een stukje lopen zonder boodschappentas in de hand.

Ondertussen is ook Ana wakker geworden. ‘¿Is er nog koffie?’ vraagt ze slaperig. Ik schenk haar zwijgend een mok koffie in. Zij moet werken, maar doet dat wel thuis. We hebben het gezellig samen, ieder met onze taken maar met voldoende tijd voor gesprekjes bij een kopje koffie. En daar komen soms mooie dingen uit voort. De lichte verveling van het thuisblijven stimuleert de creatieve dadendrang. Zo besteden we best veel tijd aan het uitzoeken van de muziek voor onze zaterdagse dansavonden via Zoom. Ook hebben Ana en ik samen een stukje voorgedragen uit Eréndira van Gabriel García Márquez voor een Facebookpagina waarop iedereen voor de camera literaire teksten voorleest. Dat was een geweldig initiatief van onze buurman Vecino. (Vecino is zijn achternaam, maar betekent ook buurman in het Spaans: buurman Buurman). Voor het project Poemas desde mi ventana (gedichten vanuit mijn raam) droeg Ana een gedicht van García Lorca voor, Pequeño vals vienés, waarbij ik met de gitaar wat driekwartsmaten speelde. En ik hoop dat de buren me vergeven dat ik een paar keer op het balkon een lied heb opgenomen, zoals deze: No me aburro. Mochten sommige mensen overigens denken dat ik vals zing, dan komt dat doordat die merel van beneden er doorheen zit te krijsen. En de kerkklokken zijn ook niet gestemd.

Hoe zal het leven zijn als dit allemaal voorbij is? Gaan mensen gewoon weer naar hun kantoren toe, of blijven ze thuiswerken? Gaan wij zelf door met onze pretentieloze creatieve projectjes? Zal de lucht boven Ponferrada net zo helder blijven als nu en zal de merel volgend jaar weer voor ons komen zingen? Dat zijn de kwesties die we deze morgen bespreken terwijl we ontbijten.