donderdag 23 december 2021

Het liep tegen het nieuwe jaar

Op een kille maandagmorgen in december besloot ik een berg te bestijgen om boven de mist uit te komen. De hardnekkige mist die maar niet leek te verdwijnen. Ik hoopte daarboven een weids uitzicht te hebben over de wollige deken die Ponferrada bedekte, met in de verte de besneeuwde toppen van de bergen die El Bierzo omringen. Maar het lukte niet. Ook boven op de berg was de nevel heer en meester. Hooguit wist de zon de toppen van wat pijnbomen te strelen. 
Lichtelijk verkleumd door het afgekoelde zweet op mijn rug begon ik de afdaling. Als vanzelf gingen mijn gedachten terug naar het afgelopen jaar. 

Somberen zit niet in mijn aard, durf ik te stellen. Zelfs van de pandemie zag ik, behalve de klaarblijkelijke nadelen, ook de voordelen. Ik vond het opzienbarend dat zoveel officiële instanties en mensen bereid waren het economische leven stil te leggen om de kwetsbaren te sparen. Wie had dat ooit verwacht? Maar het duurde zo lang. Onze ingespoten of natuurlijke antilichamen bleken een beperkte geldigheidsduur te hebben door de snelle evolutie van de virussen. Een steeds grotere groep mensen leek de werkelijkheid niet meer te willen accepteren en omarmde de twijfelachtige verklaringen die op het internet circuleerden. En dan waren er nog de dramatische gebeurtenissen op persoonlijk vlak. Mijn twee broers die zo kort na elkaar overleden. In beide gevallen was het afscheid warm en mooi, maar de leegte blijft uiteindelijk achter. Nee, dit was geen best jaar.

Ik kwam bij de brug over de rivier El Sil aan. Op het cement voor de brug had iemand heel groot: VACUNA = VENENO (vaccin =vergif) geschreven. 
Dat deed me eraan denken dat het alweer drie maanden geleden was dat ik mijn tweede AstraZenecavaccin had gekregen. Misschien kwam ik nog vóór de feestdagen wel in aanmerking voor de derde! Dat moest ik op het internet maar eens gaan uitzoeken. Met versnelde tred liep ik langs de rivier richting huis.

En zo stond ik een week later in een lange rij voor het sportcomplex, dat opnieuw helemaal was ingericht als priklokatie. Niemand klaagde. Niemand drong voor. Iedereen hield afstand en droeg een mondkapje. De assistenten liepen af en aan met rolstoelen voor de ouderen en mindervaliden. Her en der ontstonden aimabele gesprekken, meestal over het opvallend zachte weer voor de tijd van het jaar. 


donderdag 18 november 2021

Het verloren maskertje

Wat deed me zaterdag zo laat in de middag nog El Pajariel beklimmen? Da’s niet moeilijk te beantwoorden. Het mooie weer. De hele ochtend had er een dikke mist boven Ponferrada gehangen, waardoor de temperatuur belachelijk laag bleef. Pas rond het middaguur brak het zonnetje door. Na het middageten, eigenlijk met een iets te volgevreten maag, besloot ik op stap te gaan. 

Het was inderdaad schitterend. Verschillende keren bleef ik staan om foto’s te nemen van het landschap met het contralicht van de laagstaande zon. Met de slechte camera van mijn mobiele telefoon levert dat soms hele mooie effecten op. 
Toen ik op de terugweg al bijna bij de brug over de rivier El Sil was aangekomen, drong het tot me door. Ik was mijn maskertje, la mascarilla zoals ze het hier noemen, verloren. Het was mijn paarse, eigenlijk al afgedankte maskertje, dat ik vaak meeneem als ik ga sporten, voor het geval ik op de terugweg door een drukke straat moet of ik nog iets ga nuttigen bij een bar.

Want mondkapjes zijn in Spanje nooit uit het straatbeeld verdwenen, zelfs niet nadat het niet meer verplicht was ze te dragen in buitenlucht. Ze bleven wel verplicht in winkels en uitgaansgelegenheden. De schrik van de eerste golf zat er goed in en dus besloot de ruime meerderheid van de Spanjaarden de maskertjes in bijna alle omstandigheden te dragen om de verspreiding van het virus zo veel mogelijk te beperken. En met succes, tot nu toe, al moeten we nog afwachten wat er in de winter gebeurt. 

Dat in Nederland het mondkapje niet bepaald populair was, werd ons afgelopen zomer duidelijk toen we bekapt een Amsterdamse supermarkt binnenwandelden en een vriendelijke winkelbediende ons erop wees dat een mondkapje niet meer hoefde. Ook heeft de overheid ze in Nederland nooit verplicht gesteld in de buitenlucht, omdat door het dragen van mondkapjes de mensen minder voorzichtig zouden worden en geen afstand zouden houden. Als dit soort argumenten in Nederland serieus genomen worden, ga ik ze beslist ook gebruiken, bijvoorbeeld als ik ooit in Amsterdam door de politie wordt aangehouden voor het fietsen zonder licht omdat de batterij van het lampje weer eens op is. ‘Maar agent, weet u dan niet dat zo’n lichtje een vals gevoel van veiligheid kan geven. Levensgevaarlijk!’
 
Natuurlijk is zo’n mondkapje een onding. En de brildragende medemens wordt weer eens dubbel gepakt. Het is vaak kiezen tussen niets zien door beslagen glazen of niets zien door oogafwijking -5. En dan is er de vervuiling. De straten en de bergpaden liggen ermee bezaaid. Ik ergerde me vaak aan de nalatigheid van de mensen die dat op hun geweten hadden.

En nu was ik zelf dus zo iemand. Wanneer was dat gebeurd? Dat laatste, wat steile pad omhoog tussen de dennenbomen, waar ik mijn jasje had uitgetrokken. Het maskertje zat om mijn rechterarm en moet bij het uittrekken zijn gevallen. Of misschien was het daarna gebeurd, toen ik het jasje verschillende keren van positie in mijn handen veranderde. Ik zag in gedachten het maskertje daar liggen, eenzaam op dat paadje waar maar weinig mensen kwamen. Het was te laat om terug te gaan. Gelukkig had ik, zoals altijd, een reserve bij me, voor het geval het elastiek zou knappen, zoals me een keer eerder was gebeurd. Maar dit was de eerste keer dat ik er werkelijk een verloor.

Zo besteeg ik op zondagochtend weer El Pajariel. Naarmate ik hoger kwam, werd de mist dikker. Soms brak een bleek zonnetje door. Van dichtbij klonken het geritsel van dieren in het struikgewas. Zelfs de door sommigen zo gehate want uitheemse eucalyptusbomen verkregen in het wazige licht een mysterieuze schoonheid. 
Waar ik mijn jasje de vorige dag had uitgetrokken lag niets. Ik moest wat verderop zoeken, daar waar ik een klein paadje naar beneden had gekozen. En daar lag hij dan, op het natte paadje in het dennenbos, enorm paars te wezen. Gelukkig zou dit mondkapje in de vuilnisbak belanden, zoals het hoort. Tevreden met mezelf wandelde ik terug naar ons warme huis. 


vrijdag 15 oktober 2021

Oproep aan alle bareigenaren (M/V) van Ponferrada

Het was altijd zo lekker. Op een zeker moment ‘s ochtends even naar buiten naar een van de vele cafés die Ponferrada rijk is om daar in de krant te bladeren, af en toe een artikel te lezen en dat allemaal onder het genot van een kopje koffie tegen een voor Nederlandse begrippen onmogelijk lage prijs van tussen de € 1,10 en € 1,30. En dat altijd met een stukje cake, een churro of een stukje stokbrood met tortilla erbij. Al voor corona kwam daar een beetje de klad in. Cafés begonnen te bezuinigen op de kranten. El País, de krant die ik het liefst lees, verdween uit de meeste kroegen. De keuze was vaak tussen het gemopper op de linkse regering van El Mundo, het lokale nieuws van El Diario de León en de onvermijdelijke voetbalblaadjes. 

Toen we na de lockdown allemaal weer naar buiten gingen en zelfs op de terrassen van de cafés mochten zitten, dat was in de zomer van 2020, bleken de kranten helemaal uit de cafés verdwenen te zijn. De besmettingen zouden via gedeelde kranten immers overgedragen kunnen worden. Later werd duidelijk dat de besmettingen niet zozeer via de handen, maar vooral toch door de lucht plaatsvonden. Toch kwamen de kranten maar mondjesmaat terug. Ik geloof dat de meeste kroegeigenaren het zo wel mooi vonden. Ze hadden veel inkomsten gederfd tijdens de pandemie en de abonnementen op kranten zijn natuurlijk een kostenpost. Maar mijn eigen gedrag veranderde. Geen krantje? Nou, dan ga ik ook niet in mijn eentje buiten de deur een kop koffie drinken en daarbij op mijn mobiel nieuwsberichten lezen. Doe mij een lol; ik tuur al de hele dag naar een scherm als ik online lesgeef, zit te schrijven of me via de sociale media blootstel aan verderfelijke algoritmes. Dan koop ik liever een krant in een van de weinige overgebleven kiosken en zet ik thuis een bakkie koffie.

Ik ken nu welgeteld twee cafés in Ponferrada met papieren kranten. Nee, ik ga niet zeggen welke dat zijn, want dan gaat iedereen daarheen om lekker te lezen en het is zo al moeilijk genoeg om een krantje te bemachtigen. Beste kroegeigenaren van Ponferrada, leg alsjeblieft een stapeltje kranten op de vensterbank neer. Deze guiri* is in dat geval bereid maar liefst 10 cent meer te betalen voor een kopje koffie met een hapje erbij. 

* Guiri: scheldnaam voor de typische Noord-Europese toerist.

Een café met kranten


donderdag 23 september 2021

De boekwinkel van Óbidos

We waren het Portugese stadje Óbidos binnengereden in een lange rij auto’s. Gelukkig bleek parkeren dit keer geen probleem. Het stadje was helemaal ingericht op het ontvangen van grote stromen toeristen. Er was net buiten het historische centrum een enorme parkeerplaats gemaakt en in de straatjes binnen de stadsmuren gold voor wandelaars eenrichtingsverkeer. Overal werd in kleine toeristenwinkeltjes de plaatselijke likeur verkocht, samen met de onvermijdelijke petjes, T-shirts en mokken met opschriften. Het stadje was prachtig, maar de sfeer deed me net iets te veel denken aan Volendam of Giethoorn. Maar toen kwamen we bij een kerk die getransformeerd was tot een boekhandel. Een heerlijke boekhandel, ook met Spaans- en Engelstalige boeken! Wat een rijkdom!

In Ponferrada is de enige boekhandel waar je een beetje kon rondstruinen een paar jaar geleden failliet gegaan. Goed, in het overdekte winkelcentrum is er een vrij grote dependance van de keten Casa del Libro, maar overdekte winkelcentrum dienen vermeden te worden, vind ik. Boekhandels hebben het moeilijk door het online kopen via Amazone en de ontlezing. Er wordt wel gelezen, maar dat moet iets korts op het internet zijn: een berichtje, een kort artikeltje, het liefst met foto’s en het allerliefst kijken mensen naar een grappig videootje. Ach misschien word ik wel oud.

Reeds als ik kind ging ik graag naar de boekhandel op de Bos en Lommerweg, best wel een eindje lopen van ons huis. Zodra ik daar binnenkwam, ging ik regelrecht naar de afdeling met de natuurboeken, de vogelgidsen en fotoboeken met dieren. Daar zat ik dan lange tijd op mijn knieën te bladeren en te fantaseren over reizen naar die soms verre natuurgebieden. Ik weet zelfs nog waar die afdeling was. Helemaal achterin, rechts onderaan. Bijna nooit kocht ik er wat. Geen geld. Mijn leesboeken haalde ik vooral bij de bibliotheek.

Dat laatste bleef ik doen toen ik op mezelf ging wonen. Op mijn bescheiden boekenplankje stonden hooguit wat woordenboeken en de romans die ik voor mijn laatste verjaardag had gekregen en die ik na het lezen doorverkocht aan een tweedehandswinkel. Ik vond het bezit van boeken in mijn kleine huurwoninkje een overbodige luxe en kocht alleen de romans die ik iemand anders cadeau wou doen. Ik fietste elke drie weken naar de Openbare Bibliotheek om weer nieuwe boeken te halen. Sinds ik in Ponferrada woon, ben ik een graag geziene gast in de Nederlandse boekwinkels. Onze boekenkasten beginnen langzamerhand uit te puilen van al die Nederlandse en Engelse romans die ik meestal in Nederland heb gekocht. 

Onze blijdschap met de boekhandel met een internationaal tintje in Óbidos kende geen grenzen. We bleven geruime tijd langs de schappen lopen, nu en dan een boek in onze hand nemend om erin te bladeren. Uiteindelijk gingen we over tot de aanschaf. Eenmaal buiten namen we plaats op een terrasje. De meeste toeristen waren ondertussen al vertrokken. We bestelden een kopje koffie en begonnen een gesprek over het feit dat Portugal zoveel internationaler is dan Spanje. Men spreekt er veel beter Engels en buitenlandse boeken en kranten zijn voorhanden. Volgens mij was dat omdat het een klein land is. ‘Hoe groter het land, des te trotser op de eigen taal,’ sprak ik gedecideerd. Ana wees me erop dat Portugal weliswaar klein is, maar dat de Portugese taal in grote delen van de wereld gesproken wordt. Misschien had het meer te maken met het maritieme karakter van een land. Daarna begonnen we onze zojuist gekochte de boeken te lezen, totdat de uitbaatster van het koffietentje op een nadrukkelijke manier de tafels en stoelen om ons heen begon op te ruimen.



vrijdag 20 augustus 2021

Verkoeling zoeken

We zitten op het terras voor het restaurant-hotel waar we dit weekend verblijven. Het is al behoorlijk fris. Lange broeken en truien aan. Heerlijk. Beneden ons horen we het ruisen van de zee en zien we de hoge witte golven over het in het donker gehulde strand rollen. Alle surfers zijn ook vertrokken. Die zitten nu voor hun campers te eten, vermoeden we. We zijn hier in Asturias, met volgens mij de mooiste kust van Spanje en misschien wel van heel Europa. Maar we zijn hier vooral om af te koelen. Want ginder, aan de andere kant van het Cantabrisch Gebergte, heerst er een hittegolf.  

Ana vertelt me dat de mensen uit Asturias vroeger vaak naar de provincie León kwamen. Om op te drogen, zoals ze zeiden. Asturias is bijzonder groen en dat heeft alles te maken met de overvloedige regenval. Maar nu gaat de stroom klimaatvluchtelingen duidelijk de andere kant op. We zijn lang niet de enigen die de hitte zijn ontvlucht. Alle overnachtingsplaatsen en restaurants waren zo goed als volgeboekt. We hadden echt mazzel met deze plek, een typisch strandrestaurant dat ook eenvoudige kamers met uitzicht op het Playa de Penarronda verhuurt. 

Voor ons vertrek had Ponferrada zelfs iets onheilspellends gehad. Behalve die hitte en de tijdens de zomer altijd al zo stoffige atmosfeer van El Bierzo, woedden er ook weer diverse bosbranden. Toen we op donderdagavond een etentje hadden op het terras van het geweldige restaurant La Estrategia del Caracol in het dorp Santalla del Bierzo, sneeuwde het as. Dat was van een bosbrand verderop, misschien wel in Galicië. Op de vrijdag erna was er dichterbij een brand; een helikopter vloog af en aan tussen de rivier El Sil en de vuurhaard om de brand te blussen. 

Behalve aan menselijke onvoorzichtigheid en moedwil, zijn deze bosbranden ook te wijten aan de klimaatomstandigheden, die aan het veranderen zijn. Spanje wordt steeds heter. Grote delen van de Spaanse hoogvlakte gaan steeds meer lijken op een woestijn. En als het eenmaal regent, is dat vaak zo heftig dat stukken grond en huizen worden meegesleurd door het water.

Mensen zoeken verkoeling, als het kan langs de kust in het noorden of westen, of anders thuis, met de luiken dicht en de airconditioning op volle toeren. Ook dat laatste wordt steeds moeilijker. Nog nooit is de prijs van elektriciteit zo hoog geweest als deze zomer. Dat zou onder andere te maken kunnen hebben met de grote vraag naar energie door al die afkoelingsapparaten. Maar eigenlijk is het een schande. In een zonnig land als Spanje zou juist in een warme zomer de elektriciteit spotgoedkoop kunnen zijn, als er meer was ingezet op zonne-energie. Om de een of andere reden is dat nooit echt van de grond gekomen. Er heerst bij sommige mensen wantrouwen tegen alternatieve energiebronnen omdat ze het landschap zouden verpesten. Ook in El Bierzo waren er demonstraties tegen windturbines. Maar net als zonnepanelen zijn ook windturbines noodzakelijk. Er zijn genoeg plekken te bedenken waar hernieuwbare energie kan worden opgewekt zonder dat het landschap of de natuur er al te veel onder lijden. Liever zonnepanelen dan steenkoolcentrales. Liever windturbines dan olietankers.  

Ondertussen is het op ons terras boven het strand nu echt te koud geworden. We besluiten naar bed te gaan. Onder de warme dekens. Fantastisch!

Rookwolken boven Ponferrada


dinsdag 27 juli 2021

Het afscheid van mijn grote broer

Het ging allemaal zo snel. We hadden elkaar in april nog gezien rond de uitvaart van onze broer Willem. Toen leek er nog niet veel aan de hand met hem. Misschien een beetje bleekjes en slapjes, maar dat was niet zo vreemd bij zo’n ingrijpende gebeurtenis als de dood van een broer en dat ook nog midden in een pandemie. 

Maar in juni kregen we het eerste verontrustende WhatsAppberichtje binnen. ‘Hoi Ana en Roland, hoe is het met jullie? Met mij is het minder. Ik heb misschien een tumor aan de alvleesklier.’ En dat bleek het te zijn, kwaadaardig bovendien.

Mijn broer was vastbesloten. Hij wilde niet de lange lijdensweg van bestralingen, ziekenhuisopnames, pijn en ander lichamelijk ongemak, enkel en alleen maar om het leven een beetje te rekken. Tijdens een Skype-gesprek vertelde hij ons al: ‘Als opereren niet mogelijk is, wil ik euthanasie.’ Hij had daarover al met zijn huisarts overlegd. Na veel onderzoeken bleek opereren onmogelijk. Ook in zijn slokdarm werd een grote tumor gevonden. Hij kon al geen vast voedsel meer eten.

Toen we in Nederland aankwamen, had hij nog drie dagen te leven. Het waren de meest intense dagen van mijn leven. Ana en ik waren daar vaak samen met Anton, zijn twee kinderen Marcel en Linda, en zijn vrouw Leen in de huiskamer. Hij had nog geen pijn. Hij was wel moe maar ook zeer spraakzaam. Hij haalde herinneringen op. Hij maakte grappen om ons gerust te stellen en bleef ons verzekeren dat hij niet bang was voor de dood. Hij regelde voor een groot gedeelte zijn eigen uitvaart. Hij koos de muziek uit en de tekst voor de rouwkaart. Zelfs nam zijn zoon Marcel een video van hem op, die zou worden afgespeeld op de uitvaart, met als opening: ‘Welkom vrienden, buren, familie en kennissen, ik heet jullie allemaal welkom. Hoe bijzonder is het om op je eigen uitvaart je eigen toespraak te houden.’

Op vrijdag 2 juli, op de afgesproken tijd van half twee, kwamen de twee doctoren in het huis in Almere aan. Ze vroegen hem of hij nog steeds overtuigd van zijn beslissing was. Dat was hij. Daarna werd het slaapmiddel toegediend. We waren allen bij Antons heengaan aanwezig: Lenie, Linda, Marcel, Ana en ik. Toen het slaapmiddel begon te werken, sprak Anton: ‘Daar ga ik’ en hij viel in een diepe slaap. De huisarts diende daarna het spierverslappingsmiddel toe dat het hart zou doen stilstaan. Later sprak ik nog even met de huisarts. Het voelde heel natuurlijk een vriendelijk gesprek te hebben met de vrouw die zojuist mijn grote broer had gedood. Ze vertelde me dat ze Anton gelijk gaf met zijn beslissing. Het was al verwonderlijk dat hij nog geen pijn had, maar het grote lijden zou zeker spoedig zijn gekomen.

Van alle sterfgevallen die ik van nabij heb meegemaakt, was er nooit een zo sereen. Hij stierf gewoon thuis, omringd door zijn geliefden, met alle tijd om afscheid te nemen en iedereen gerust te stellen. Ik was, net als toen ik klein was, zo trots op mijn grote broer. Tot op het laatste moment heb ik veel van hem geleerd.

De drie broers samen in 1959


vrijdag 28 mei 2021

Reis naar het middelpunt van de wereld

Het is zaterdag 22 mei. Het is druk op perron 1 van station Ponferrada. Normaalgesproken zou ik dat een goed teken vinden. Er wordt tenminste nog wel met de trein gereisd. Maar nu, in deze Covid-19-tijden, is drukte altijd zorgwekkend. Goed, twee weken geleden heb ik mijn eerste vaccinatie gehad. Maar Ana is pas volgende week aan de beurt. Trouwens, één vaccinatie maakt nog geen immuniteit, volgens de deskundigen. Met slechts een paar minuten vertraging rijdt de trein uit Vigo het station binnen en komt piepend tot stilstand. We stappen in.

Het is inderdaad druk in de coupé. Terwijl we onze koffertjes in het bagagerek leggen, komt de trein langzaam op gang. We gaan zitten en kijken uit het raam. We weten uit ervaring dat het eerste stuk erg mooi is. Eerst door de diep uitgesneden vallei van de rivier El Boeza naar Bembibre. Daarna begint de lange klim om uit El Bierzo te komen. Hier moet de trein zelfs een hele cirkel maken om hoogte winnen. Het uitzicht van de steile rivierbedding maakt plaats voor zwarte puinhellingen. Het zijn de littekens die de steenkoolwinning heeft achtergelaten. ‘Als er nu eens geïnvesteerd zou worden in een nieuwe rechte tunnel, zou deze reis een stuk korter duren,’ zeg ik tegen Ana. Met een kort knikje geeft ze me gelijk. Het is immers één van mijn stokpaardjes.

Als we eenmaal op de hoogvlakte zijn aangekomen verliezen de meeste medereizigers hun interesse voor het uitzicht. Maar in de trein ben ik een echte uit-het-raamkijker. En ik vind de immense leegheid van het landschap fascinerend. Hier wordt het Spaanse graan verbouwd, de suikerbieten en andere akkergewassen. Ook ligt er veel land braak. Het gaat in Spanje niet altijd goed met de boeren. Net als in Nederland komen ze soms met hun tractoren naar de steden om te demonstreren tegen de in hun ogen onrechtvaardige prijzen voor hun gewassen. Ze eisen minimumprijzen en behoud van hun subsidies. 

In een vorig leven legde ik tijdens mijn economielessen mijn studenten uit dat gegarandeerde prijzen meestal geen goed idee zijn. Ik tekende dan een kruis op het bord die de vraag en het aanbod moesten voorstellen en met een horizontale streep boven het kruispunt gaf ik aan wat het gevolg was van een minimumprijs. Een aanbodoverschot. 

Deze tekening moest de Europese melkplas, de boterberg en de olijfplas verklaren. Een verlies-verliessituatie. Zinloze inzet van land en arbeid voor een product dat niet verkocht wordt.

Maar juist hier in deze lege hoogvlakte zijn er mogelijkheden. Verschuif de subsidies van landbouwproducten naar hernieuwbare energie, waar wel vraag naar is. Een groot deel van dit lege land zou kunnen worden aangewend voor zonneparken of windparken. Hier zou bijna niemand er last van hebben, behalve een enkele uit-het-raamkijkende treinreiziger. De natuur zou zelfs rijker kunnen worden als in die nu lege velden zonnepanelen op ruime afstand van elkaar worden geplaatst waardoor er ook grassen, bloemen en struiken kunnen groeien. En als er minder landbouwproducten worden geproduceerd, stijgen vanzelf ook de prijzen daarvan. Een win-winsituatie, mijns inziens.

Als we in Palencia aangekomen zijn, stappen we uit. We blijven hier een nachtje slapen om de diverse fototentoonstellingen te bekijken. Ons blik valt op het bord met de aankomst- en vertrektijden.  Vergeleken Ponferrada is dit station het middelpunt van de wereld. Er gaan treinen naar Catalonië, Galicië, Baskenland Asturias, Cantabria en Madrid. ‘Als er een snelle verbinding zou komen tussen Ponferrada en León, zouden wij ook aangesloten zijn op dit netwerk,’ zeg ik tegen Ana. Maar ze hoort me niet. Ze is al op weg naar de uitgang van het station.






vrijdag 30 april 2021

Willem

Mijn twee oudere broers en ik groeiden samen op in de Bos en Lommerbuurt, tegenwoordig ook vaak de Kolenkitbuurt genoemd. Het was toen een typische naoorlogse wijk, veel gezinnen met kinderen, een kraamkamer van de babyboomgeneratie. We sliepen met z’n drieën samen in een slaapkamertje, waar de hond Rakker zich vaak bijvoegde. 

Toen mijn oudste broer Anton met Lenie trouwde, bleven Willem en ik over in dat kleine kamertje, hij 15 jaar oud en ik 10. Als vanzelfsprekend werd hij mijn grote voorbeeld. Soms stribbelde ik tegen en riep: ‘Dit is geen muziek!!’ als hij Soft Machine of Frank Zappa opzette. Maar een paar maanden later, dankzij Willems overtuigingskracht en de voortdurende herhaling van de muziek, zette ik zelf ook de langspeelplaten van mijn broer op en probeerde mijn vriendjes met dezelfde geestdrift als Willem ervan te overtuigen dat deze echt geniaal waren. 

Iets dergelijks gebeurde met de literatuur. Willem Frederik Hermans, Harry Mulisch, Remco Campert, Philip Roth, ik plukte de boeken van Willems boekenplank, las ze en had het sterke gevoel dat we samen iets deelden. Dat gebeurde ook wanneer we spraken over politiek. Dankzij hem zette ik al vrij jong de eerste schreden op weg naar mijn politieke bewustwording. 

We schaakten veel bij ons thuis. Een van de partijen tussen Willem en mij werd genoteerd en van commentaar voorzien in het kwaliteitsblad Wirant, een weekblad gemaakt door Willem en Roland. Naast de schaakrubriek stonden daar korte verhalen, strips en zelfs een kookrubriek in. Helaas is het weekblad maar twee keer verschenen en zijn beide exemplaren in de loop der tijd verloren gegaan.

Toen hij honkbal ging spelen, ging ik dat natuurlijk bij dezelfde club doen. Ik wil graag een anekdote delen die volgens mij iets zegt over Willem, zijn bijzondere gevoel voor humor en onze verhoudingen indertijd.

Wij speelden honkbal bij Blauwwit in Sportpark Sloten, zo’n 25 minuten fietsen van ons huis. Willem bracht me er vaak heen op zaterdag, omdat vader ook op zaterdag werkte en moeder het druk had in de huishouding. Ik had die dag een vroege wedstrijd, maar minder vroeg dan ik dacht. Ik had de verkeerde aanvangstijd aan mijn moeder doorgegeven. Toen we na 25 minuten fietsen bij Sportpark Sloten aankwamen, werd ons duidelijk dat we ruim een uur te vroeg waren. Willem dacht mijn moeder de fout had gemaakt; ik hield wijselijk mijn mond. We fietsten zwijgend terug, pakweg 25 minuten, maar onze moeder was boodschappen doen. Willem pakte een groot vel papier, schreef daar met stift in grote letters: ‘Bedankt!’ op, en legde het op tafel. We fietsten in ongeveer 25 minuten weer terug naar Blauwwit, waar ik mijn wedstrijd speelde. Onze moeder vertelde ‘s avonds hoe ze, toen ze van boodschappen doen thuis was gekomen, er werkelijk helemaal niets van had begrepen. De jongens waren toch op de club? Maar waarom ligt dat mysterieuze bericht dan op tafel? Gelukkig kon ze er later hartelijk om lachen.

Nadat Willem het huis uitging en met zijn huidige vrouw Els ging samenwonen, werd onze band vanzelfsprekend anders. Ik ontwikkelde mijn eigen muzikale, literaire en politieke voorkeuren, maar toch bleven we veel delen. Vakanties of dagjes uit, ook met de kinderen. Sinterklaas vieren met de familie en de laatste keer zelfs met zijn twee kleindochters via Zoom. Vaak vonden mijn vrouw Ana en ik bij Willem en Els een gastvrij verblijf. De laatste jaren werd hij door fysieke problemen gekweld. Toch kwam het eind voor mij onverwacht en veel te snel. Er waren nog zoveel muziekstukken om naar te luisteren, boeken om te lezen, films om te zien en onderwerpen om over te discussiëren. Je laat een leegte achter, Willem, we zullen je enorm missen.


Min of meer de tekst die ik sprak op de uitvaart van mijn broer Willem op dinsdag 20 april 2021. 

Mijn broer Willem en ik met de hond onder de kerstboom

vrijdag 26 maart 2021

Wat zwemt daar?

Daar waar net buiten de bebouwde kom van Ponferrada El Boeza in El Sil vloeit, is het landschap bijna Nederlands te noemen is. De grillen van de riviertjes maken het water soms turbulent, maar bij weinig regenval of smeltwater laat de grote stuwdam in de Sil boven Ponferrada minder water door en lijkt het alsof de rivier stilstaat, al is dat nooit helemaal het geval. Langs de zuidoever, vlak onder mijn vaste wandelberg El Pajariel, groeit er riet en is er in de lente veel vogelgezang te horen. Soms staat er een blauwe reiger aan de oever of vissen er aalscholvers in het diepere deel van het water.

Toen ik vorige week na een lange wandeling langs de samenvloeiing liep, dwaalden als vanzelf mijn ogen over het wateroppervlak. Iets donkers bewoog zich snel door het water in de richting van het riet aan de overkant. Ik dacht aan een meerkoet, een waterhoen, of misschien een aalscholver. Ik wilde al doorlopen, toen het dier terugkwam en diverse keren onderdook. Mijn kleine verrekijkertje bracht uitkomst. Een zoogdier. Een marterachtige. Was dat een otter? Dat was een otter! Mijn allereerste otter! Mijn hart begon sneller te kloppen.

De dag erna keerde ik naar dezelfde plek terug. Ik liep twee keer langs de oever en verdomd, daar was hij alweer, nerveus aan het vissen. Dit keer slaagde ik erin een video maken met mijn mobiele telefoon met helaas een zeer beperkte camera. Zie hier het nog steeds povere resultaat:

Nu zijn otters in Spanje een veel minder zeldzame verschijning dan in Nederland. Ik herinner me een Engelse les die ik gaf aan mijn student David, waarbij we aan de praat raakten over otters. Hij had er namelijk veel gezien in een rivier nabij León en maakte zich zorgen over de forellen aldaar. Ik vertelde hem dat we in Nederland otters uitzetten, omdat deze beesten in de jaren zestig uitgestorven waren door het overmatige gebruik van landbouwgif. Toen ik eraan toevoegde dat we de arme beesten soms met een zendertje uitrusten om ze te kunnen traceren, zei hij grinnikend: ‘Nou, dan moeten jullie ze hier maar komen vangen.’ 

Natuurlijk was ik er nog niet helemaal zeker van of het wel een otter was die ik gezien had. Komen die eigenlijk wel voor zo dicht bij een middelgrote provinciestad? De zoekterm otters in Ponferrada bracht mij naar het twitter-account van de lokale politie waar een levendige discussie plaatsvond over een dier dat langs de rivier gesignaleerd was. (HIER) De politie dacht aan een ontsnapte fret, maar iemand anders plaatste een foto van een otter langs de oever van wat leek op El Sil. Ook ontstond er een discussie of het wel verstandig was om dit bericht te delen. Als iedereen zou gaan kijken, zou de otter immers snel verdwenen zijn. 

Een fret leek mij onwaarschijnlijk, omdat die niet zo’n enthousiaste duiker is. Wat ik echter niet kon uitsluiten was dat het een Amerikaanse nerts betrof. Net zoals in Nederland zijn die soms ontsnapt uit de fokkerijen en hun gedrag lijkt op dat van de otter. Bij toeval had ik, of liever gezegd, had mijn Spaanse nichtje Ana er een gespot in Salamanca. Ik probeerde haar toen enthousiast te krijgen voor de edele kunst van het vogelen. Nadat we vanaf de Middeleeuwse brug over de Tormes inderdaad een heuse ijsvogel hadden gezien, slaakte ze plots een kreetje en wees naar beneden. Een zwarte marter sloop langs de oever van de rivier. Een Amerikaanse nerts.

Ik ben echt niet een hater van dieren of planten die niet inheems zijn. Natuur is nu eenmaal dynamisch. Zo vind ik de Eucalyptus best mooi, terwijl veel milieuactivisten hier deze geïmporteerde boom tot volksvijand nummer één lijken te hebben gebombardeerd. Je moet er natuurlijk niet teveel bij elkaar zetten, zoals met name in Galicië is gebeurd. Maar toch, een Amerikaanse nerts signaleren in plaats van een otter is net zoiets als in het Vondelpark een halsbandparkiet zien terwijl je denkt dat het een wielewaal is.

Ik ben nog enkele malen langs de plek van de otter gelopen, soms gewapend met de iPad van mijn vrouw die over een zoveel betere camera beschikt. Helaas. De otter heb ik niet meer teruggezien.

zondag 28 februari 2021

Poep of bloed

Het is een regenachtige dag in februari. Ik sta buiten te wachten voor het medische centrum in de Calle Ancha in El Barrio Alto van Ponferrada. De Bredestraat in de Hoge Wijk. Dat zijn tenminste namen die voor een guiri makkelijk te onthouden zijn. Nee, niet alle straatnamen zijn zo beschrijvend van aard. Was het maar. Velen zijn vernoemd naar beroemde Spanjaarden waar ik nooit van gehoord heb. Wat te denken van Calle Luciana Fernández, Calle Isidro Rueda of Avenida Pérez Colino in Ponferrada. Wie zijn die mensen, in godsnaam? Maar deze straat is behoorlijk breed, Calle Ancha, perfecte naam. 

Mijn diepzinnige gedachtegang wordt onderbroken door de verpleegster die naar buiten komt en wat namen hardop van een papiertje opleest. Ik ben nog steeds niet aan de beurt voor het overhandigen van mijn ontlastingsmonsters. De controle op bloedsporen in de ontlasting vindt in Spanje bij mensen van boven de 55 elke twee jaar plaats. Een hele goede regeling. Ik controleer nog even of ik inderdaad op het juiste tijdstip hier in de rij sta te wachten en pak de verwijsbrief uit mijn zak. Ja hoor, 8.55 uur; ik ben ruimschoots op tijd. Dan valt mijn oog op de vlekken onderaan de verwijsbrief. Ik schrik. En ruik zelfs even aan het formulier. Het zou toch niet? Het was vanmorgen best wel een gedoetje om het monster te nemen. De dag ervoor had de verpleegster het me uitgelegd. ‘Prik met het verzamelstickje vijf keer in de ontlasting op verschillende plekken.’ Ze had me zelfs uitgelegd hoe ik moest voorkomen dat alle poep in het water terecht zou komen door de binnenkant van de pot volledige met wc-papier te bedekken. In Spanje hebben ze immers altijd plons-wc’s en bijna nooit plateau-wc’s zoals in Nederland. Uiteindelijk leek alles goed te zijn gegaan en schroefde ik tevreden de stick in het kleine plastic flesje. Maar wanneer zijn deze vlekken op de verwijsbrief gekomen?

Dan herinner ik me mijn bloedende vinger van gisteren. Dat gebeurde toen ik de verwijsbrief uit mijn jaszak haalde. Die bleek zo’n scherpe rand te hebben dat ik me in mijn vinger snee. En daarbij moet ik deze vlekken op het papier hebben gemaakt. Hoe leg ik dat op overtuigende wijze straks bij het loket uit? Mijn Spaanse spreekvaardigheden worden weer eens op de proef gesteld. In gedachten begin ik de zinnen te oefenen. ‘Het is geen poep, het is bloed, maar niet uit mijn kont. Gelukkig kan ik bij deze onbeholpen uitleg de nog duidelijk zichtbare snee in mijn vinger laten zien. 

De verpleegster komt naar buiten en leest, worstelend met die vreemde lettercombinatie, mijn naam op. Ik hoop voor haar dat er in Ponferrada nooit een straat naar me vernoemd zal worden.



woensdag 13 januari 2021

Jezelf tegenkomen

Het gebeurde afgelopen week op El Pajariel. Tijdens een mooie winterwandeling belandde ik in een dennenbos waarin staartmezen druk kwetterend heen en weer vlogen. Een zwetende hardloper kwam omhoog gerend, wat de staartmezen naar hogere takken deed vluchten. De hardloper was zich daar niet van bewust; het blik op oneindig en het verstand op nul. En toen dacht ik: ‘Wat een idioot!’

Onmiddellijk begon ik deze negatieve gedachtegang met redenen te omkleden. Die gast is blind voor de natuur om zich heen. Hardlopers zijn doodlopers. Maar heel eerlijk gezegd was het nog maar een paar jaar geleden dat ik het zelf hijgend El Pajariel omhoog rende, onderwijl hoofdschuddend nagestaard door bedaarde wandelaars.

Ik wil beslist niet lijken op de afvallige die, eenmaal van zijn godsdienst of ideologie bevrijd, niets anders doet dan afgeven op wat hij zelf zo ijverig beleden heeft. Of zo iemand die na jarenlang roken of het drinken van alcohol opeens verandert in een fundamentalistische predikant van de gezonde levensstijl. Hardlopen kan heerlijk zijn. De fysieke inspanning verdrijft boze gedachten. Op de cadans van de stappen kom je soms tot verhelderende inzichten. En je leert je grenzen kennen. Je bouwt doorzettingsvermogen op. Je komt jezelf tegen. 

Maar ik zal niet meer doen aan trailrunning, zoals hardlopen over bergpaden tegenwoordig heet. En vooral niet rennend afdalen. Hooguit een stukje rennen in het park langs de rivier, zodra de wandelaars weer onbekommerd zonder mondkapje naar buiten kunnen en je je minder schuldig hoeft te voelen als je met onbedekt gelaat hijgend en zwetend tussen hen door slalomt. 

Het was een knieblessure gevolgd door die hele lange periode van gedwongen nietsdoen tijdens de lockdown die mijn carrière als trailrunner tot een einde hebben gebracht. Jammer, want het was misschien wel de enige sport waar ik echt talent voor leek te hebben. Maar er zijn zat andere dingen om te doen. Gelukkig heeft gebrek aan talent me nog nooit ergens van weerhouden.

Dat betekent dat ik in 2019 aan mijn laatste carrera de la montaña, een omloop door de bergen, heb meegedaan. Het was die van het beeldschone dorpje Balboa in Los Ancares, de bergen in het noordwesten van El Bierzo. Het parcours was prachtig. Door bossen, langs beekjes, soms door de modder van zo’n beek. Maar het bleef maar bergop en bergaf gaan. Toen ik uitgeput met een pijnlijke knie bij de voorlaatste stop aankwam, dacht ik dat ik er al bijna was. Maar de mensen wezen me aan hoe ik verder moest. Steil omhoog. Ik dronk wat uit een klaargezet plastic bekertje, dat ijskoude mierzoete Aquarius bleek te bevatten in plaats van water. Zelf denk ik dat dat de oorzaak was van mijn latere misselijkheid. Mijn vrienden houden het erop dat het parcours voor mij iets te zwaar was en dat ik mijn aankomst niet had moeten vieren met wat pilsjes. Toen we met alle andere renners in de rij stonden voor een portie paella die in een enorme paellapan was klaargemaakt, ging ik twee keer achter elkaar over mijn nek. En op de terugweg, terwijl mijn vriend Simon stond te tanken, nog een paar keer bij het benzinestation. Thuis aangekomen ging ik onder de wol en pas nu een paar uurtjes kon ik weer iets eten. En toch was het een fantastische dag! Maar wel de dag dat ik, zonder het te weten, afscheid nam van het rennen in de bergen. Denk ik.