Het gebeurde afgelopen week op El Pajariel. Tijdens een mooie winterwandeling belandde ik in een dennenbos waarin staartmezen druk kwetterend heen en weer vlogen. Een zwetende hardloper kwam omhoog gerend, wat de staartmezen naar hogere takken deed vluchten. De hardloper was zich daar niet van bewust; het blik op oneindig en het verstand op nul. En toen dacht ik: ‘Wat een idioot!’
Onmiddellijk begon ik deze negatieve gedachtegang met redenen te omkleden. Die gast is blind voor de natuur om zich heen. Hardlopers zijn doodlopers. Maar heel eerlijk gezegd was het nog maar een paar jaar geleden dat ik het zelf hijgend El Pajariel omhoog rende, onderwijl hoofdschuddend nagestaard door bedaarde wandelaars.
Ik wil beslist niet lijken op de afvallige die, eenmaal van zijn godsdienst of ideologie bevrijd, niets anders doet dan afgeven op wat hij zelf zo ijverig beleden heeft. Of zo iemand die na jarenlang roken of het drinken van alcohol opeens verandert in een fundamentalistische predikant van de gezonde levensstijl. Hardlopen kan heerlijk zijn. De fysieke inspanning verdrijft boze gedachten. Op de cadans van de stappen kom je soms tot verhelderende inzichten. En je leert je grenzen kennen. Je bouwt doorzettingsvermogen op. Je komt jezelf tegen.
Maar ik zal niet meer doen aan trailrunning, zoals hardlopen over bergpaden tegenwoordig heet. En vooral niet rennend afdalen. Hooguit een stukje rennen in het park langs de rivier, zodra de wandelaars weer onbekommerd zonder mondkapje naar buiten kunnen en je je minder schuldig hoeft te voelen als je met onbedekt gelaat hijgend en zwetend tussen hen door slalomt.
Het was een knieblessure gevolgd door die hele lange periode van gedwongen nietsdoen tijdens de lockdown die mijn carrière als trailrunner tot een einde hebben gebracht. Jammer, want het was misschien wel de enige sport waar ik echt talent voor leek te hebben. Maar er zijn zat andere dingen om te doen. Gelukkig heeft gebrek aan talent me nog nooit ergens van weerhouden.
Dat betekent dat ik in 2019 aan mijn laatste carrera de la montaña, een omloop door de bergen, heb meegedaan. Het was die van het beeldschone dorpje Balboa in Los Ancares, de bergen in het noordwesten van El Bierzo. Het parcours was prachtig. Door bossen, langs beekjes, soms door de modder van zo’n beek. Maar het bleef maar bergop en bergaf gaan. Toen ik uitgeput met een pijnlijke knie bij de voorlaatste stop aankwam, dacht ik dat ik er al bijna was. Maar de mensen wezen me aan hoe ik verder moest. Steil omhoog. Ik dronk wat uit een klaargezet plastic bekertje, dat ijskoude mierzoete Aquarius bleek te bevatten in plaats van water. Zelf denk ik dat dat de oorzaak was van mijn latere misselijkheid. Mijn vrienden houden het erop dat het parcours voor mij iets te zwaar was en dat ik mijn aankomst niet had moeten vieren met wat pilsjes. Toen we met alle andere renners in de rij stonden voor een portie paella die in een enorme paellapan was klaargemaakt, ging ik twee keer achter elkaar over mijn nek. En op de terugweg, terwijl mijn vriend Simon stond te tanken, nog een paar keer bij het benzinestation. Thuis aangekomen ging ik onder de wol en pas nu een paar uurtjes kon ik weer iets eten. En toch was het een fantastische dag! Maar wel de dag dat ik, zonder het te weten, afscheid nam van het rennen in de bergen. Denk ik.