Het ging allemaal zo snel. We hadden elkaar in april nog gezien rond de uitvaart van onze broer Willem. Toen leek er nog niet veel aan de hand met hem. Misschien een beetje bleekjes en slapjes, maar dat was niet zo vreemd bij zo’n ingrijpende gebeurtenis als de dood van een broer en dat ook nog midden in een pandemie.
Maar in juni kregen we het eerste verontrustende WhatsAppberichtje binnen. ‘Hoi Ana en Roland, hoe is het met jullie? Met mij is het minder. Ik heb misschien een tumor aan de alvleesklier.’ En dat bleek het te zijn, kwaadaardig bovendien.
Mijn broer was vastbesloten. Hij wilde niet de lange lijdensweg van bestralingen, ziekenhuisopnames, pijn en ander lichamelijk ongemak, enkel en alleen maar om het leven een beetje te rekken. Tijdens een Skype-gesprek vertelde hij ons al: ‘Als opereren niet mogelijk is, wil ik euthanasie.’ Hij had daarover al met zijn huisarts overlegd. Na veel onderzoeken bleek opereren onmogelijk. Ook in zijn slokdarm werd een grote tumor gevonden. Hij kon al geen vast voedsel meer eten.
Toen we in Nederland aankwamen, had hij nog drie dagen te leven. Het waren de meest intense dagen van mijn leven. Ana en ik waren daar vaak samen met Anton, zijn twee kinderen Marcel en Linda, en zijn vrouw Leen in de huiskamer. Hij had nog geen pijn. Hij was wel moe maar ook zeer spraakzaam. Hij haalde herinneringen op. Hij maakte grappen om ons gerust te stellen en bleef ons verzekeren dat hij niet bang was voor de dood. Hij regelde voor een groot gedeelte zijn eigen uitvaart. Hij koos de muziek uit en de tekst voor de rouwkaart. Zelfs nam zijn zoon Marcel een video van hem op, die zou worden afgespeeld op de uitvaart, met als opening: ‘Welkom vrienden, buren, familie en kennissen, ik heet jullie allemaal welkom. Hoe bijzonder is het om op je eigen uitvaart je eigen toespraak te houden.’
Op vrijdag 2 juli, op de afgesproken tijd van half twee, kwamen de twee doctoren in het huis in Almere aan. Ze vroegen hem of hij nog steeds overtuigd van zijn beslissing was. Dat was hij. Daarna werd het slaapmiddel toegediend. We waren allen bij Antons heengaan aanwezig: Lenie, Linda, Marcel, Ana en ik. Toen het slaapmiddel begon te werken, sprak Anton: ‘Daar ga ik’ en hij viel in een diepe slaap. De huisarts diende daarna het spierverslappingsmiddel toe dat het hart zou doen stilstaan. Later sprak ik nog even met de huisarts. Het voelde heel natuurlijk een vriendelijk gesprek te hebben met de vrouw die zojuist mijn grote broer had gedood. Ze vertelde me dat ze Anton gelijk gaf met zijn beslissing. Het was al verwonderlijk dat hij nog geen pijn had, maar het grote lijden zou zeker spoedig zijn gekomen.
Van alle sterfgevallen die ik van nabij heb meegemaakt, was er nooit een zo sereen. Hij stierf gewoon
thuis, omringd door zijn geliefden, met alle tijd om afscheid te nemen en
iedereen gerust te stellen. Ik was, net als toen ik klein was, zo trots op mijn
grote broer. Tot op het laatste moment heb ik veel van hem geleerd.