Het is een warme avond in augustus. We zitten op een terras langs de Rijn in Bonn om met een uitgebreide maaltijd onze laatste avond met onze Duitse vrienden te vieren. We heffen de bierglazen en proosten in drie talen:
‘Proost!’ ‘Prost!’ ‘¡Salud!’
We krijgen het over het imago van onze landen in Europa. Ik vertel dat wij vroeger tijdens onze interrailreizen altijd duidelijk maakten dat we geen Duitsers maar Nederlanders waren, omdat we het idee hadden dat er in Europa nog steeds veel rancune bestond tegen de Duitsers. Maar dat ik tegenwoordig de indruk heb dat Nederlanders veel minder populair zijn, met name in de Zuid-Europese landen. Onze Duitse vrienden vertellen dat ze dat soms ook een zekere vijandigheid gevoeld hebben tijdens bezoeken aan Nederland. Dan zeg ik:
‘Ach ja, sommige Nederlanders gingen tientallen jaren na de oorlog in het verzet, toen het er echt niet meer toe deed en zonder risico was. Maar wat ik in Duitsland indrukwekkend vind, is hoe de misdaden van het naziregime worden erkend en gememoriseerd. Andere landen zouden daar een voorbeeld aan moeten nemen.’
Ik voel opeens wat tranen van emotie in mijn ogen wellen. Snel neem ik een slok bier en kijk over de Rijn, waar een schip op het lage water richting Rotterdam ploetert.
Mijn emoties hadden alles te maken met de treinreis van Düsseldorf naar Bonn van een paar dagen eerder. Ik had ervoor gezorgd dat we met de stoptrein gingen, die er weliswaar een stuk langer over zou doen, maar die langs Neuss zou gaan, de stad waar mijn vader tijdens de oorlog als dwangarbeider te werk was gesteld. Terwijl we daar langs ellenlange fabrieksterreinen vol chemische industrie reden, keek ik uit het raam en dacht aan mijn vader. Hoe zou het toen daar geweest zijn? De hel op aarde, vast en zeker.
Werkelijk overal in Duitsland zijn monumenten en herdenkingsplaten voor de vele slachtoffers van het naziregime. Ook voor de dwangarbeiders. Er zijn maar weinig landen bereid zo de schuld op zich te nemen.
Neem nu Nederland. Hoeveel moeite heeft het wel niet met de erkenning van de pikzwarte bladzijden uit de geschiedenis. Pas door druk vanuit de nazaten van de slachtoffers komt daar nu verandering in, maar jarenlang werden de wrede en zo lucratieve slavenhandel en de onderdrukking en oorlogssmisdaden in Indonesië verzwegen.
Ook Spanje heeft moeite met het verwerken van het verleden. Er is zelfs een tendens om de koloniale onderdrukking en de repressie door de inquisitie te bagatelliseren door de negatieve verhalen toe te schrijven aan ‘De Zwarte legende’, die door protestante landen is rondgebazuind om Spanje in een kwaad daglicht te stellen. Maar ook de omgang met de Spaanse burgeroorlog en de Franco-dictatuur is pijnlijk. Veel te lang is het Franco-monument El Valle de Los Caídos (de vallei der gevallen) blijven bestaan. Toen de huidige linkse regering het monument wilde ontmantelen, was dat met tegenwerking van de rechtse partijen. In Spanje slaagt men er niet in de verwerking van het dictatoriale verleden los te weken van de huidige politieke tegenstellingen.
Zowel mijn woonland als mijn geboorteland zouden aan Duitsland een voorbeeld kunnen nemen.
Ondertussen is het in Bonn donker geworden. Na de zware Duitse avondmaaltijd besluiten we nog een laatste wandeling te maken langs de oever van de Rijn. Het is nog steeds warm en we praten over lichte onderwerpen, zoals over waar we elkaar de volgende keer zullen ontmoeten: in Duitsland, in Nederland of in El Bierzo.