vrijdag 3 december 2010

Over Catalanen en Castillianen

Het is maandag 29 november. Ik zit in een café en kijk naar een groot televisiescherm. Barcelona-Real Madrid. De twee beste teams ter wereld. Het getiktak van Barcelona. De individuele klasse van Madrid. En er is strijd. Er is emotie. Het gaat om meer dan voetbal alleen. Het gaat om de rivaliteit tussen de twee belangrijkste steden van Spanje. Het nationale gevoel van de Catalanen, dat zo lang onderdrukt is tijdens dictatuur van Franco. De wrok van de Madrilenen tegen het welvarende en zelfingenomen Barcelona. Veel Catalanen vinden dat ze veel te veel geld moeten afstaan aan de Spaanse overheid. Dat maakt ze weinig geliefd bij de Castillianen.

Er zijn politieke controverses. Catalonië heeft onlangs het stierenvechten verboden. Vanwege die arme dieren, beweren ze. Laat me niet lachen, om ons te pesten, zeggen de Castillianen. De arena in Barcelona was fameus. Als je daar een stier had gedood, nou, dan stelde je als torero echt wat voor. Er kwam ook veel publiek op af. Castillianen die in Barcelona wonen. Want het rijke Catalonië heeft altijd veel immigratie aangetrokken. Vooral vanuit het arme Andalusië, waar het stierenvechten zo populair is.

Gisteren waren er verkiezingen in Catalonië. Van sommige verkiezingsspotjes zouden de Nederlandse populisten nog een lesje kunnen leren. De ex-president van voetbalclub Barcelona had een pornoactrice ingehuurd die in nauwelijks verhullende kledij (zo heet dat nu eenmaal) door de straten van Barcelona danste terwijl ze met hitsige stem zong dat Laporta een zeer geschikte kandidaat was. Bij de socialisten kwam een vrouw klaar toen ze tergend langzaam het stembiljet in de gleuf van de stembus liet glijden. De plaatselijke afdeling van de Partido Popular presenteerde een filmpje met een videospel, waarin de lijsttrekster als een botox-versie van Lara Croft illegalen van het scherm schoot. En de CiU, de grote winnaar van gisteren, had een spotje waarbij iemand gehuld in de vlag van Spanje op straat de zakken rolde van Catalanen.

En toch hou ik van Catalonië. Ik was er voor het eerst in de jaren tachtig. Nooit zal ik het moment vergeten dat de trein na een lange interrailreis in Barcelona aankwam. Het was er geweldig. Ik brabbelde er mijn eerste woorden Spaans. Althans, dat dacht ik. Het was misschien wel Catalaans. Wist ik veel. Toen ik later door Spanje reisde, en ik vertelde dat ik Barcelona was geweest, maakten veel Spanjaarden een gebaar alsof ze met een rits hun mond afsloten terwijl ze zeiden: ´¿Catalanen? Die zijn bijzonder gesloten.´ Verbaasd keek ik hen aan. Catalanen gesloten? Teresa? Toni? Vicky? Carmen???

Ook hier in El Bierzo laten de mensen zich soms laatdunkend over de Catalanen uit. ´Prima, hoor, die Catalanen, maar als ze hier zijn moeten ze me gewoon in het Spaans aanspreken´, wordt er dan beweerd. Maar de Catalanen spreken je hier nooit in het Catalaans aan. Ze spreken het onderling, vanzelfsprekend. In Catalonië zelf kom je wel eens iemand tegen die absoluut weigert Spaans te spreken. Fanatieke gekken heb je overal. De Catalanen zouden er trots op moeten zijn dat ze tweetalig zijn. Want er is iets wat ik niet begrijp van Catalonië. Het terugdringen van de Spaanse taal uit het onderwijs. Spaans is een wereldtaal. Hoeveel moeite heb ik er niet voor gedaan me de taal eigen te maken? Dat je kinderen tweetalig opgroeien is een plus. En dat zit het leren van Engels of een andere taal echt niet in de weg. Integendeel.

Om me heen wordt er plots gescholden en gejuicht. Barcelona heeft weer gescoord. Na een steekpass van Messi op Villa. Zeker geen Catalanen. Een Argentijn en een Asturiaan. Het bewijst het eens te meer. Verscheidenheid is kracht.


De videospotjes van de politieke partijen in Catalonië zijn te bekijken via de volgende links:
Laporta
PSC
PP
CiU

donderdag 18 november 2010

Leesweer

Herfst in El Bierzo. De straat ligt vol bladeren en kastanjes. In de verte zijn de bergen al witgekleurd van de sneeuw. Het is bewolkt en waterkoud. Leesweer. Ik ben onderweg naar de bibliotheek van Ponferrada.

Nee. Een boekenkoper ben ik nooit geweest. Voor mij gaat het bij een boek om de inhoud. Die neem ik tot me. Daarna ontdoe ik me van de zielloos geworden materie. Iemand anders mag daar leven in blazen door kennis te nemen van het geschrevene. Hoeveel boeken heb ik uit diverse bibliotheken in Amsterdam geleend? Honderden moeten dat er geweest zijn. Van mijn twaalfde tot mijn vijftigste ben ik lid geweest. Als ik in Amsterdam ben, ga ik nog altijd even naar dat majestueuze gebouw op PTT-eiland. Ook van de bib in Ponfer ben ik vaste klant.

Binnen is het warm. De schappen met boeken staan dicht op elkaar. Wat een rijk aanbod. De Spaanse literatuur. Javier Marías. Antonio Muñoz Molina. Klinkende namen. Vreemd is dat ze in Spanje nooit hebben afgesproken hoe ze de titeltekst op de rug van een boek drukken: van boven naar beneden, of van beneden naar boven. Bij Nederlandse boeken is dat altijd van boven naar beneden. Je leest de rugteksten met je hoofd naar rechts gebogen. Hier moet je steeds wisselen van links naar rechts. Het is een fascinerend gezicht. Het lijkt net of de mensen hun hoofden meebewegen op onhoorbare muziek met een onregelmatig ritme. Vermoeiend, dat wel. Maar misschien wel goed tegen een stijve nek.

Met een rijke oogst (Vargas Llosa, Semprún) loop ik naar buiten. Ik heb de smaak te pakken. Verderop is een alleszins redelijke boekhandel. Even snuffelen. Want tegenwoordig koop ik soms wel degelijk boeken. Vooral als ik in Nederland ben. Boeken om mee te nemen. Om mijn honger naar de Nederlandse taal te stillen. De laatste van Arnon Grunberg, de nieuwste van Richard de Nooy, een oudje van Willem Frederik Hermans. Vaak heb ik ze in het vliegtuig terug al uit. En ook hier in Spanje koop ik wel eens een boek. Vertalingen van boeken die mij lief zijn. Die geef ik dan aan Ana. Arme meid. Heeft ze eindelijk ´De ontdekking van de hemel´ uit, kom ik alweer met de vertaling van ´De donkere kamer van Damokles´ aanzetten. Er is altijd wel weer een gelegenheid voor het geven van een boek als cadeau. Verjaardag, naamdag van iemands heilige (zoals Santa Ana), Kerstmis, Driekoningen, de Dag van het Boek op 23 april, of gewoon, omdat op een gure herfstdag als deze lezen een aangename bezigheid is. En elke keer weet ze weer een dankbare glimlach op haar gezicht te toveren terwijl ze zegt: ´Een vertaling van een Nederlands boek. ¡Wat leuk!´

Maar dit keer vind ik niets van haar gading. Ik groet de verkoper en verlaat de winkel. Even kijk ik aarzelend om me heen. Waar zal ik dit keer eens de krant gaan lezen? Kranten kopen doe ik hier zelden. En dat heeft een zeer praktische reden. El País, de krant die toch wel met kop en schouders boven de rest uitsteekt, kost bij de kiosk € 1,20. In een bar kost een heerlijke cafe con leche € 1,00. Tel uit je winst! Dan moet je wel weten welke cafés El País hebben liggen. Niet overal wordt deze krant gewaardeerd. El País behoort tot wat ze tegenwoordig in Nederland de linkse kerk noemen. Vol doorwrochte analyses van de economie en de politiek. Net waar ik deze ochtend zin in heb. Ik besluit tot café Universal. Daar hoef ik niet eens te bestellen. Daar kennen ze me. Daar kan ik met de krant aan een tafeltje gaan zitten en dan brengen ze me met een vriendelijk hoofdknikje een cafe con leche. En dat doet een mens goed.

zondag 24 oktober 2010

¡Cerveza!

Van de zomer kampeerden we in Galicië, de mooiste regio van heel Spanje, maar daar gaat het nu even niet om. We aten in een restaurant een heerlijke maaltijd. Diverse schelp- en schaaldieren moesten er aan geloven. Daarna wandelen we wat door de straten van het lieflijke dorpje tot we een fijne bar zagen. Een afzakkertje voor het slapen gaan. De barman was een vlotte jongen met een bloemetjesoverhemd. ´¿Wat willen jullie drinken?´ vroeg hij joviaal. Ik dacht even na. Te weinig dorst voor een bier, wijn zonder erbij te eten is in Spanje absoluut taboe, jenever is nauwelijks voorhanden, weet je wat, laten we eens gek doen. ´¡Een whisky!´, antwoordde ik enthousiast. ´¿Welk merk?´ was de te verwachten vraag. Nou ben ik helemaal geen whisky-drinker. En even schoot me geen enkel merk te binnen. Om tijd te winnen vroeg ik: ´¿Wat is er zoal?´ Dat is in het Spaans: ´¿Qué hay?´ De barman keek me twijfelend aan. Van dat merk had hij nog nooit gehoord, maar hij liet zich niet kennen. ´Kwai hebben we niet,´ zei hij, ´maar wel Johnny Walker, Jameson of Red Label.´

Mijn Spaans is nog verre van perfect. Vooral die vervloekte uitspraak speelt me parten. Het Spaans kent klanken die in het Nederlands niet voorkomen. De ´z´ en de ´c´ zijn de ergste. Neem een simpel woord als ´cerveza´. Hier moet je bij het uitspreken van zowel de ´c´ als van de ´z´ je tong tegen de buitenkant van je bovenlip duwen en dan met kracht lucht naar buiten blazen, om zodoende het juiste sisgeluid te produceren. En ik maak niet eens in het Nederlands het verschil tussen een ´z´ en een ´s´. Amsterdams, zeggen sommigen. Luiheid, beweren anderen. In elk geval blijft bij mij de tong binnenboord als ik Spaans spreek.

En er zijn meer problemen. Ik vertaal soms letterlijk uit het Nederlands. Als ik bijvoorbeeld wil vragen wat er allemaal aan de hand is, dan zeg ik ´¿Qué pasa todo?´ Dat woordje ´todo´ leidt tot vragende gezichten bij de Spaanse toehoorders. Datzelfde gebeurt als ik wil zeggen: ´Dat is heel goed mogelijk.´ (Es muy bien posible) of ´Dat is behoorlijk veel´ (Es bastante mucho). Met name vrouwen vinden mijn manier van spreken wel vertederend. Mijn vriendin Ana zegt soms, als ik weer eens een letterlijke vertaling te berde heb gebracht: ´¡Blijf dit soort dingen alsjeblieft zeggen; het is zo schattig!´ Getergd neem ik me dan voor om nooit meer de betreffende frase te hanteren. Ik wil helemaal niet schattig gevonden worden. Op mijn leeftijd. Gelukkig zegt ze ook wel eens vol bewondering: ´Oh, wat klinkt dat poëtisch, wat je daar zegt.´ En dan denk ik gewoon een alledaagse opmerking over het weer te hebben gemaakt. Er is hier in Ponferrada ook een bardame die er plezier in heeft om mijn accent te copieren. Als ik dan zeg dat ik wil betalen (Me gustaría pagar) antwoordt ze lachend: ´¿Te kustaría pakar? Es muy bien posible. ¿Dos serbesas? Son dos sinkwenta euros.´ De laatste tijd kom ik wat minder in deze bar.

Het allerergste is het als mensen er al helemaal vanuit gaan dat ik het Spaans niet machtig ben en zich dan niet rechtstreeks tot mij richten. Zo kwamen we vanmorgen hier op de markt een vroegere buurvrouw van Ana tegen. Mij volkomen negerend vroeg de vrouw aan Ana: ´¿En bevalt het hem nou een beetje hier in El Bierzo?´ Zoals je aan een moeder kunt vragen hoe het met het kind gaat dat ze aan de hand heeft. Ik verweerde me door me onmiddellijk in de conservatie te mengen. ´Lo tengo aquí estupendamente a mi gusto´, zei ik. Dat moest dan ´Ik heb het hier uitstekend naar mijn zin´ voorstellen, maar uit pure ergernis vergat ik al het Spaans dat ik het afgelopen jaar geleerd heb en vertaalde ik weer eens letterlijk uit het Nederlands. De oude buurvrouw keek Ana even verward aan en zei toen uiterst vriendelijk: ´Zo, hij spreekt al best goed Spaans.´ En zo is het natuurlijk. ¡Cerveza!

maandag 4 oktober 2010

De (on)omkeerbaarheid der dingen

Vroeger dacht ik nog wel eens na voor ik wat opschreef. Soms maakte ik daarna een kladversie, en vervolgens schreef of typte ik mijn tekst in het net. En dan vooral geen fouten maken. Want dat betekende een lelijke correctie met tipp-ex of zelfs helemaal opnieuw beginnen. Tegenwoordig begin ik gewoon als een gek te typen en als het niks is, nou, dan gewoon even backspacen en nogmaals proberen, net zolang tot er een enigszins aanvaardbare zin op het scherm staat. Dankzij de computer zijn fouten gemakkelijk ongedaan te maken.

Vroeger was het nemen van een foto een kwestie van wikken en wegen. Het formaat van het fotorolletje vormde een geduchte beperking, evenals het feit dat je pas in de fotowinkel het resultaat kon bekijken. Tegenwoordig maak zelfs ik foto´s. Je kunt er met de digitale camera op los klikken. Wat niet bevalt, verdwijnt in de prullenbak van de computer.

Het gemak kent een keerzijde. Soms handel je te snel. Je mailt bijvoorbeeld een verkeerde grap rond waarvan je onmiddellijk spijt hebt. Dat is niet terug te draaien. Net zoals het gesproken woord, overigens, maar het gesproken woord klinkt eenmalig, terwijl een mail door de ontvangers een oneindig aantal malen kan worden herlezen en op zijn bedoelingen worden beoordeeld. Ook de wasmachine (ik noem maar wat) voldoet niet aan de eisen van de omkeerbaarheid. Hoe vaak vond ik niet, net nadat ik de wasmachine had aangezet, een sterkriekende voetbalsok in de sporttas, en dat terwijl ik de volgende dag die belangrijke wedstrijd tegen WVHEDW 15 moest spelen. Machteloos bewoog mijn hoofd dan mee met het ronddraaien van de kleren in de trommel, terwijl ik dacht: waarom moest dat nu allemaal weer zo haastig?

Heb ik verleden jaar mijn vertrek uit Nederland wel goed overwogen? Of heb ik deze beslissing genomen met het idee dat er ook in het echte leven een backspace-knop bestaat? Nou, die is er niet. Een jaar gaat voorbij en kan nooit meer worden overgedaan. En op mijn leeftijd gaan de jaren tellen. Dat merk ik als ik tijdens een bezoek aan Amsterdam weer eens met de mannen meevoetbal. Voetbal is een zware sport. Dat moet je bijhouden. Anders loop je zo een blessure op. Een comeback wordt steeds moeilijker.

Er was een periode in mijn leven dat ik ervan droomde in Spanje te wonen. Dat was toen ik nog jong en onrustig was. Ginder was het leven puur en waren de mensen open en vriendelijk, vond ik. Later verdween dat verlangen. Amsterdam was eigenlijk de leukste stad van de hele wereld. Altijd wat te doen. Fijne vrienden. Vrij onverwacht werd de oude droom alsnog werkelijkheid. Ach ja, de liefde.

En nu? Ik heb besloten tenminste nog een jaar in Spanje te blijven. Het zouden er wel eens meer kunnen worden. Misschien wel de rest van mijn leven. Mijn heimwee verdrijf ik met af en toe een reisje naar Amsterdam. Zolang het vliegen zo belachelijk goedkoop blijft, althans. Lekker Nederlands praten. Op de fiets door de regen. Een haring eten. Een voetbalwedstrijd op een modderig veld tegen veel te jonge tegenstanders. En daarna met hangende hamstringen weer terug naar El Bierzo.

maandag 23 augustus 2010

Trots

´Het is goed om weer in El Bierzo te zijn,´ zeg ik terwijl ik nog een stukje calamar aan mijn vork rijg. ´Het eten is hier gewoon beter, hoewel de haringen in Nederland dit jaar ook goed waren.´ ¿Hoe eten jullie die haringen?´ ´Nou, gerookt, in het zuur, maar het lekkerst zijn de gezouten, rauwe haringen.´ ´¿Rauw? ¡Gadverdamme!´ We zitten lekker op een terrasje in Ponferrada wat tapaatjes te prikken en te nippen van de heerlijke rode wijn uit El Bierzo. Dan vraagt iemand: ´¿En heb je nu al een baan gevonden hier?´ ´Nee, nog niet, maar wie weet komt er wat aan.´

We raken aan de praat over de economie. In Spanje is de werkloosheid zo´n 20%. Een belachelijk hoog cijfer. ´Ik ben een wat domme emigrant´, vertel ik lachend, ´ik ben gegaan van het land met de laagste werkloosheid naar het land met de hoogste werkloosheid van Europa.´ ´¿Hoe zou dat komen dat er hier zoveel werkloosheid is?´ Ik begin een betoog over arbeidsproductiviteit en internationalisering, zoals het een leraar economie betaamt, ook al behoort die even tot het leger der werklozen. En passant breng ik de corruptie en het clientelisme ter sprake. Overheidsgeld wordt zodoende zeer inefficiënt besteed. Even is het stil. Dan zegt iemand: ´Zoals het Nederlandse team speelde in finale, dat was gewoonweg schandalig.´ Even ben ik van mijn à propos door de plotselinge wisseling van gespreksonderwerp. Maar het moest er natuurlijk van komen. Als je deze zomer met een groep Spanjaarden gaat eten komt de wereldcupfinale onvermijdelijk ter sprake.

En aanvankelijk leek het zo mooi te zijn. Nederland en Spanje in de finale. ´Wat er ook gebeurt, ik heb al gewonnen´, verkondigde ik trots aan wie het maar horen wou. Niets bleek minder waar. De finale zag ik toen ik in Nederland was. In huiselijke kring, met de familie. Het was een schaamteloze vertoning. De karatetrap van Nigel de Jong. De ontstellende hypocrisie van Mark van Bommel. Zelfs de commentator deed mee. Toen Spanje eindelijk het winnende doelpunt had gemaakt, veronderstelde hij buitenspel. ´Werken tegenwoordig bij de publieke omroep gesjeesde kandidaten van Trots Op Nederland?´ vroeg ik mijn familieleden. Die reageerden niet op mijn sarcastische opmerking. Die waren voor Oranje. En buitenspel, waarom niet? Als de verslaggever het zegt! En toen ik bij het klinken van het eindsignaal mijn opluchting uitsprak over het feit dat het voetbal zelf gewonnen had in deze finale, werd mij vooringenomenheid verweten. Mijn goeie ouwe Ome Jaap sprak zelfs, schertsend weliswaar, van heulen met de vijand.

Ook hier op dit terras van Ponferrada betoon ik mij weinig vaderlandslievend. Ik ga door het stof, zou je zelfs kunnen zeggen. Zeker, Nederland verdiende te verliezen. De scheids had allang rode kaarten moeten trekken voor diverse Nederlandse spelers. Ja, Spanje was echt beter. Schitterend combinatiespel. Die Xavi, wat is die geweldig zeg. Die moet voetballer van het jaar worden. Inderdaad, Nederland was zichzelf niet; het heeft de huisstijl verloochend. Gelukkig begint iemand over vakanties. Het is immers juli. Wij vertellen over ons reisje naar Friesland. Met de trein van Amsterdam naar Enkhuizen, daarna de boot naar Stavoren, en vervolgens met de trein naar Hindeloopen.´ Allemaal met het openbaar vervoer. Dat is in vergelijking met Spanje allemaal zo goed geregeld in Nederland´ zeg ik. ´Maar zoals ze speelden in de finale, dat kon echt niet,´ zo word ik teruggefloten.
En ik begrijp dat de Spanjaarden voorlopig even helemaal geen zin hebben om de kritische meningen van een Hollander te moeten aanhoren.

dinsdag 22 juni 2010

De eerste wedstrijd

Het is maandag 14 juni. Ik loop door de straten van Ponferrada. Het zonnetje schijnt. Toch is het niet uitbundig warm. Gewoon lekker weer voor een lange wandeling door de bergen. Of een fietstocht. Maar nee. Ik ben onderweg naar een kroeg. Om televisie te gaan kijken. Want de wedstrijden van het wereldkampioenschap worden hier voor het grootste deel uitgezonden door de betaaltelevisie. Thuis hangen voor de buis is er niet bij. Ach, wat geeft het? Hopelijk wordt er niet al te veel gerookt in die kroeg. Want dat is hier nog steeds toegestaan. Ieder café is blijkbaar wel verplicht een bordje op te hangen. ´Se permite fumar´ staat daarop te lezen. Roken toegestaan. En ze roken veel hier. Alsof hun leven ervan afhangt. En dan is het niet zo, zoals vroeger in Nederland, dat de rokers elke keer aan de niet-rokers vragen: ´Vind je het erg als ik er één opsteek?´ Wat dat betreft was ik wel blij toen het roken in café´s en restaurants een krachtig halt werd toegeroepen. Dat gezeur aan je kop de hele tijd.

Voor veel ramen hangen blauwwit gestreepte vlaggen. Dat zijn niet de kleuren van Spanje. En ook wonen er niet veel Argentijnen in Ponferrada. De vlaggen zijn een huldebetoon aan de lokale club. Deportiva Ponferradina is dit jaar kampioen geworden en gepromoveerd naar de Segunda División A. Dat betekent dat ze landelijk gaan spelen in de op één na hoogste competitie van het land. Bijna nergens in Ponferrada zijn de roodgele Spaanse vlaggen te bekennen. In een enkele bar heeft men een rode vlag opgehangen, de kleur van het shirt van het nationale team. Spanje is wel degelijk een voetballand. Iedereen kijkt als het nationale team speelt. Maar het ophangen van de vlag wordt hier geassocieerd met het nationalisme van de centrale staat. Men voelt zich vaak meer Bask, Catalaan, Galiciër of zelfs Berciano (iemand uit el Bierzo) dan Spanjaard.

Wat een verschil met Nederland eigenlijk. Daar zullen de straten nu wel helemaal oranje gekleurd zijn. Mensen zitten gehuld in een leeuwenpak of met roodwitblauw geverfd haar voor de televisie. Niemand die dat verbindt aan ultranationalisme of rechts extremisme. Het is allemaal voor de gein. Een onschuldig feestje. Overigens wel een feestje waar ik zelf nooit aan heb mee willen doen. Ook vandaag niet. Paars shirt, beige broek. Casual look. Maar wie weet gaat dat wel veranderen. Het schijnt dat juist expats hechten aan de tradities uit het moederland. Van de week was ik inderdaad als een kind zo blij toen ik in een supermarkt een pot zuurkool vond. Zuurkool is lekker.

Ik ben in de straat aangekomen waar het café moet zijn. El Alquimista, heet het. Binnen is het rustig. Mensen drinken hun koffie aan de bar of zitten met een aperitiefje aan een tafeltje. Slechts twee bezoekers hebben alle aandacht voor het grote scherm. Ze dragen oranje shirts. Ik loop naar hen toe. ´Hallo Nederlanders´, zeg ik. Roel en Ingrid kijken om. Roel steekt zijn hand op die gehuld is in een enorme oranje handschoen. ´Gegroet, landgenoot´, zegt hij. De wedstrijd begint al. Nederland speelt slecht. Een Engelse vriend van Roel en Ingrid voegt zich bij ons. ´Did I miss something? Did Mark van Bommel already injure someone? ´ vraagt hij.

Als het pauze is gaan we even naar buiten om op het terras een drankje te drinken. Het is nog steeds lekker weer. We praten over wandeltochten in de omgeving. Dan komt de barbediende naar buiten. ´¡Het is alweer begonnen, hoor! ¡En de Denen hebben gescoord!´ Geschrokken gaan we naar binnen en zien op het grote scherm de herhaling. Een Deense verdediger kopt via de rug van een medespeler in zijn eigen doel. Het valt ons op dat hulpcoach Frank de Boer toch vrolijk kan kijken. En ondanks het lelijke doelpunt zijn ook wij blij. Wij, de enige drie Nederlanders woonachtig te Ponferrada.

woensdag 19 mei 2010

¡Aardappelen!

Nog niet van de doodsangst bekomen stuurt ze de auto naar een geschikte plek langs de weg om te parkeren. Dan kijkt ze mij verwijtend aan en vraagt: ´¿Waarom liet je me zo schrikken? ¡Dat was levensgevaarlijk!´ Tja, waarom deed ik dat? Het is een lang verhaal.

Het was begin jaren tachtig dat ik voor het eerst in Spanje kwam. Spain is different was een slogan waarmee men het exotisme van Spanje wilde aanprijzen aan buitenlandse toeristen. En het is nog steeds waar. Men heeft hier de eigenheid van de cultuur weten te behouden, natuurlijk ook door de jarenlange dictatuur van Franco. Soms doet dat een beetje provinciaal aan. En tegelijkertijd is het de bekoring van Spanje. Al die traditionele feesten. Dat heerlijke Spaanse eten in de restaurants. Goed, in Ponferrada zijn er wel wat pizzeria’s. En er is één Chinees waar niemand ooit heen gaat. Maar daarmee zijn de buitenlandse restaurants wel zo´n beetje genoemd. Buitenlandse kranten zijn in Ponferrada, toch een middelgrote stad met een regionale functie, niet te krijgen. In de bib hebben ze bij het plankje ´Internationale Pers´ slechts een in het Spaans vertaalde Le Monde liggen. En één van de meest specifieke verschijnselen van Spanje is het volume van de conversatie.

Wij Nederlanders zouden het schreeuwen noemen, zoals mensen in cafés, restaurants of op de hoek van de straat met elkaar staan te praten. Vroeger vond ik het altijd fascinerend. Waar zouden ze het toch over hebben? Zou het gaan om politieke tegenstellingen die, gezien de heftigheid van het betoog, nog stammen uit de jaren van de Spaanse burgeroorlog? Of betreft het hier een vete tussen families vanwege een dramatische liefdesgeschiedenis, zoals die zo mooi beschreven staan in de toneelstukken van Federico García Lorca? Misschien gaat het wel over voetbal. Barcelona, Real Madrid, altijd goed voor verhitte gemoederen. Maar met het toenemen van mijn Spaanse woordenschat werd mij steeds meer duidelijk dat de luide conversaties gaan over het eten, het weer, de gezondheid van de kleinkinderen, of welk alledaags onderwerp dan ook.

Zoals vanmiddag in dat cafeetje in dat dorpje, gewoon ergens langs de weg, waar we even stopten voor een kopje koffie. Op de in elk café onvermijdelijke televisie waren samenvattingen van de voetbalwedstrijden van gisteren te zien en vooral te horen. ´¡Goal! ¡¡¡¡Goal!!!! ¡¡¡¡¡¡Goaoaoaoaoaoaoaoal!!!!´ schalde de stem van de verslaggever bij elk doelpunt. De fruitmachine maakte op weinig subtiele wijze hoorbaar dat er geld was gewonnen. En boven dit alles uit voerden drie wat oudere echtparen een schreeuwerige conversatie over het kwaliteitsverschil tussen de aardappels uit Galicië (´¡¡¡Ik zeg je, die zijn het allerbeste!!!´) en die van León (´¡¡¡Ze zijn te droog!!! ¡¡¡Ze zijn gewoonweg te droog!!!´). Kortom, echt tot rust kwamen we niet, daar in dat cafeetje langs de weg.

We rekenden af en reden richting Ponferrada. We draaiden de snelweg op. Nog lang te gaan. Weinig werk voor de bijrijder. Ik begon te mijmeren. Over mijn toekomst hier dacht ik na, en of ik nou ooit eens echt zou integreren. Mijn Spaans zou eigenlijk flink moeten verbeteren. Dat Hollandse accentje, daar moest ik toch eens van af. Vanaf nu zou ik daar mijn best voor gaan doen. Spaans volume, Spaanse onderwerpen, Spaanse intonatie. En toen deed ik het. Ik begon een conversatie in de Spaanse stijl. ´¡¡¡In Nederland eet men ´s avonds om een uur of zeven gewoonlijk een warme maaltijd met aardappelen!!!´

dinsdag 13 april 2010

Paasprocessie in Ponferrada

Het is paaszaterdag. Met dikke jassen aan staan we langs de kant van de straat te wachten op de processie. Het is koud. Even denk ik terug aan dat telefoongesprek dat ik afgelopen week had met die ambtenares van de Dienst Persoonsgegevens in Amsterdam, zo te horen een gezellige Surinaamse. ´U moet namelijk weten, ik woon op het ogenblik in Spanje´, had ik haar gezegd. Spontaan reageerde ze. ´In Spanje? Wat een geluk. Lekker in de zon. Nou, hier niet, hoor.´ ´Ponferrada ligt in het noordwesten van Spanje; het kan hier best koud zijn´, vertelde ik haar, waarna het gesprek verderging over de ingewikkelde bureaucratie die nu eenmaal lijkt te horen bij het wonen in een ander land.

Er klinken drums. Rom rompompom, doen de grote trommen. Daartussen wordt er op de kleine trommen een sneller ritme gedrumd. Dan komt de stoet de hoek om. Langzaam lopen de muzikanten voorbij. De blazers zetten hun hoorns aan de mond. Vals, hard en schel klinkt het. En toch mooi. Dan volgen de capuchones. Dat zijn de mensen die in processie achter de muziek aan lopen, gehuld in een pak dat mij onmiddellijk doet denken aan de Ku Klux Clan. Een lang gezichtsverhullend gewaad dat eindigt in een puntmuts. Jawel, een andere associatie die ik heb is die met de burka. Ik ben dan ook niet katholiek. Niet eens gelovig. Ik vind het zelfs een beetje eng, al die mensen die menen te weten wat een almachtige god allemaal wil. Een kerk betreed ik met tegenzin. Veel klatergoud. Mooie beelden en schilderijen, dat wel. Maar altijd weer dat zelfde thema. Het lijden. Vooral als er mensen hardop zitten te bidden, zoals hier vaak gebeurt, wil ik snel weer naar buiten. Laatst waren we in een kerk waar de nonnen apart zaten, afgescheiden van de rest met tralies. Dat schijnt hier heel normaal te zijn. Monjas de clausura. Afgesloten van de buitenwereld. Op vrijwillige basis, zo werd mij verzekerd om mijn verbijstering weg te nemen.

Ondertussen komt het einde van de stoet langs. Een beeld, op de schouders gedragen door een groot aantal capuchones. Dit gebeurt tijdens de heilige week in bijna alle steden van Spanje. De beelden van Jezus en María worden in processie rondgedragen. Soms gaat het om culturele erfschatten uit de Middeleeuwen. Zo niet in vandaag in Ponferrada. Het is wel groot. Veel figuren. Het laatste avondmaal wordt er uitgebeeld. Maar het ziet er modern uit. De apostelen lijken een beetje op stripfiguren uit Kuifje. Licht teleurgesteld gaan we een bar in waar we glazen limonade bestellen. Net waar ik zin in heb. De limonade blijkt namelijk een alcoholische drank te zijn, die alleen rond de heilige week vervaardigd wordt. Meng een aantal liters wijn met wat water, suiker en veel sinasappels en citroenen en laat dat een week staan. Het resultaat is een lichtzoete fruitlikeur met een vrij willekeurig alcoholgehalte. Een Ponferradiaan vertelt me dat het drinken van zo´n glas limonade hier matar un judío genoemd wordt. Een jood doodmaken. Ik begin te protesteren. Dat is in het licht van de vervolgingen door de nazi’s en de inquisitie wel zeer ongepast taalgebruik. Alsof die zwarte pieten van die Sinterklaas van jullie door de beugel kunnen, wordt me verweten. Sint Nicolaas, ook alweer zo´n katholiek uit Spanje, zo verdedig ik me veel te heftig onder invloed van de vierde limonade alweer.

Na al die limonades is het uitstekend slapen. Maar de volgende morgen worden we om vijf uur gewekt door het tromgeroffel en de valse trompetten die vanaf de straat weerklinken. Het is tijd voor de volgende processie. Ik verbijt mijn ergernis. We besluiten paaszondag op zijn Hollands te vieren. Laat opstaan, en dan eieren en krentenbrood eten. En daarna misschien een wandeling hier ergens in de omgeving. Als het weer het toelaat.

(Eerder gepubliceerd in de TABATreffer van half april 2010)

donderdag 18 maart 2010

Slecht gekleed skiën in Leitariegos



Slecht gekleed skiën in Leitariegos

Het is er toch van gekomen. Ik heb afgelopen zondag geskied, hier niet ver vandaan, althans met de auto, in het Cantabrische gebergte. Leitariegos heet het skigebied. Het is niet groot. Eén groene piste, vier blauwe pistes en vijf rode. En laat ik het meteen maar verklappen. Het was heerlijk om weer eens op de lange latten te staan. De omstandigheden waren er naar. Zon en verse sneeuw.

Deze gehele winter heb ik al verlangend gekeken naar de besneeuwde bergtoppen rondom Ponferrada . Af en toe keek ik op internet hoe de sneeuw er bij lag in de nabijgelegen skigebieden: San Isidro en Leitariegos. Nou, dat was dit jaar wel in orde. Sterker nog, er lag zoveel sneeuw dat de toegang tot de gebieden best lastig was. Sneeuwkettingen vereist. Op de webcams van de skigebieden was te zien dat het zicht niet optimaal was. Zware sneeuwval en dikke mist. Meerdere malen maakten we plannen voor een trip richting de bergen en lieten die op basis van de weersomstandigheden weer vallen.

En ik was al helemaal klaar voor het skiavontuur. Skiën vereist een zorgvuldige voorbereiding. Altijd streef ik er naar de slechts geklede skiër van de piste te zijn. Dat klinkt misschien wat puberaal, maar echt, het is noodzakelijk om tegenwicht te bieden aan de ijdeltuiterij die zich van de sportwereld meester maakt. Zo is het toch zeker! Steeds meer sporten verworden tot spullensporten. Speciale kleren voor het mountainbiken, natuurlijk weer een andere outfit voor schaatsen, ultralichte kleren voor een simpele bergwandeling en vergeet niet een poloshirt te kopen voor als je een keer gaat zeilen. Ook het edele voetbalspel ontkomt er niet aan. Witte kicksen, blitse scheenbeschermers, het kan allemaal niet op. Wat hadden we vroeger toch altijd een pret als de tegenstander in dure trainingspakken ging warmlopen en daarna door ons, gehuld in diverse tinten geel, volkomen van de mat werd gespeeld. Eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we meestal verloren van zo´n team. Nou, zelfs dan konden we ons troosten met het feit dat de nederlaag een stuk zuurder zou zijn geweest als we er parmantig hadden bijgelopen.

Voor mensen die bij het shoppen gaan voor goedkoop en lelijk zijn er in Ponferrada twee mogelijkheden. De zigeuners op de markt en de Chinese winkels.
De markt is er elke zaterdag en woensdag. De groente en het fruit zijn van uitstekende kwaliteit. De kleren zijn er vooral goedkoop. Ik kocht er mijn skihandschoenen voor een tientje. Maar eigenlijk zagen ze er best goed uit. Bij een andere zigeuner kocht ik een zwarte jas van nepleer. Ook een tientje. Voor de skibroek toog ik naar de Chinese winkel. Het is een vreemd verschijnsel, de Chinese winkels in Spanje. Ze zijn enorm goedkoop, verkopen werkelijk alles wat los en vast zit, en zijn veelal gevestigd in grote panden in de duurste winkelstraten. Dit leidt vaak tot speculaties onder de mensen hier over hoe dat toch mogelijk is. Gaat het om het witwassen van zwart geld? Betreft het hier meedogenloze uitbuiting van goedkope Chinese illegalen? Maar goed, in de Chinese winkel vond ik een skibroek voor vijftien euro.

Tevreden ging ik naar huis en posteerde mij in mijn pas aangeschafte ski-outfit voor de spiegel. Dat zag er eigenlijk wel goed uit. Omdat de skibroek een beetje afzakte leek ik wel een beetje op een skater. Op leeftijd, weliswaar, maar toch. Langzaam zakte de skibroek nog verder af en begon ik te beseffen dat er nog één ding ontbrak. Bretels. Waar koop je die nu weer? Na lang zoeken kwam ik uit bij een mercería, een garen- en bandwinkel. Daar kon ik kiezen tussen effen zwarte of felgekleurde rood/gele bretels. Ik besloot tot de laatste vanwege de mooie kleurtjes. Een vergissing. Rood en geel, dat zijn de kleuren van de Spaanse vlag. Zulke bretels worden alleen gedragen door de aanhang van de nogal corrupte rechts-conservatieve partij van Spanje: de Partido Popular. Trouwens, ook die zwarte jas was niet helemaal gelukkig gekozen. Zwart plastic trekt hitte aan. En de zon scheen afgelopen zondag uitbundig. Mensen picknickten in de sneeuw. Mijn jas ging uit. De bretels bleven onder de trui. En ik heb werkelijk heerlijk slecht gekleed geskied in Leitariegos.

Roland

Eerder gepubliceerd in De TabaTreffer van eind maart 2010

vrijdag 26 februari 2010

Brieven uit El Bierzo 8

Rijden

Het is er echt van gekomen. Ik heb autogereden. Een auto bestuurd, wel te verstaan. Voor het eerst van mijn leven. Dat was afgelopen zondag, op een hobbelig afgeragd voetbalveldje bij het dorp Congosto.

Ik draaide de contactsleutel om, maakte de handrem los, trapte de koppeling in met mijn linkervoet, schakelde naar de eerste versnelling en daarna, terwijl ik de koppeling langzaam omhoog liet komen, duwde ik met mijn rechtervoet het gaspedaal naar beneden. De auto schoot met een ruk naar voren. Snel trapte ik op het middelste pedaal. Dat is de rem. De motor sloeg af. Ik keek naar mijn schoonvader naast mij. Die was licht in paniek. Het was zijn auto.´ ¡Je moet het langzaam doen! ¡Niet te veel gas geven!´ riep hij. Nogmaals probeerde ik het. Dit keer kwam de auto langzaam op gang. Ik gaf wat meer gas. En stuurde de auto om het doel heen. ´¡Nu naar de tweede versnelling!´ riep schoonvader. Dat was linksonder, wist ik nog. Ik probeerde het. En gaf weer gas. ´¿Staat hij in zijn twee? ¿Staat hij in zijn twee?´, vroeg ik zenuwachtig. ´Ja hoor, en probeer nou maar eens terug te schakelen.´

Autorijden. Wie had dat ooit gedacht? Ik niet, in elk geval. Voor mij was de fiets toch altijd goed genoeg. Sterker nog, ik genoot van fietsen. Altijd in de stad gewoond. Dan is de fiets het ideale vervoermiddel. En als ik buiten de stad moest wezen, nou, dan reed er altijd wel een trein en dan huurde ik een fiets via dat ontzettend goede systeem van de OV-fiets. Soms leek een bepaalde bestemming vrijwel onbereikbaar. De voetbalvelden van de Legmeervogels, bijvoorbeeld. Vooruit, dan reed ik wel met een teamgenoot mee. Hoewel ik ook wel eens op de fiets ging. In het voorjaar, met mooi weer, door het Amsterdamse Bos. Op de terugweg, in het schemerige donker, zongen de merels ter afscheid van de mooie dag hun droeve liederen. Dat missen al die automobilisten toch maar, dacht ik dan tevreden met mezelf.

Maar hier in El Bierzo is alles anders. Dus is aanpassing geboden.

Het openbaar vervoer is hier ronduit gebrekkig en veelal afwezig. Al die eeuwig klagende Nederlanders zouden voor de gein hier eens moeten gaan forenzen. Er komen per dag vier treinen aan op het station van Ponferrada. En Ponferrada is een middelgrote stad met een regionale functie, zoals dat heet. Het vervoer tussen de steden vindt hier vooral per particuliere busmaatschappij plaats. Ongeveer eens in de twee uur gaat er een bus naar de provinciehoofdstad León. Voor de rest is het lou loene. Op anderhalf uur rijden van Ponferrada (met de auto) ligt een fantastisch skigebied. Maar een bus naar de pistes? Vergeet het maar! Ik heb nog even overwogen dat zelf te organiseren. Corazón Viajes, voor al uw sneeuwpret. Dat is mij afgeraden. De mensen zijn hier erg gesteld op hun eigen vervoer, zo werd mij verteld.

Ook het fietsen is hier anders dan in Nederland. Hier zijn bergen. Dus heb ik een mountainbike. Met versnellingen en zo. Maar toch. Fietsen is hier sporten. Ik zie mezelf niet naar het nabijgelegen Bembibre fietsen om daar een kopje thee bij wat kennissen te drinken. Moet ik de hele tijd ongemakkelijk voorovergebogen zitten om mijn van zweet doordrenkte shirt niet in contact te laten komen met hun nieuwe bankstel.

En dus reed ik afgelopen zondag met de auto rondjes op dat afgeragd voetbalveldje van het dorp Congosto. Het ging steeds beter. Tot een groep opgeschoten jongens met een bal het veld betrad. Ze begonnen tegen ons te schreeuwen. ´¡Hé, dit is een voetbalveld! ¡Verboden voor auto´s!´ Langzaam reed ik terug naar de weg terwijl ik in het Nederlands mopperde: ´Tegenwoordig wordt je ook werkelijk overal het autorijden onmogelijk gemaakt.´ ´¿Wat zeg je?´, vroeg mijn schoonvader. ´Oh niets.´ ´¿En? ¿Ga je op rijles?´ ´Ik weet het nog niet.´

Rolando de Corazón

dinsdag 19 januari 2010

Brieven uit El Bierzo 7

¡Oye! ¡Tssss! ¡Tssss!

Het was begin jaren tachtig dat ik voor het eerst Spanje bezocht. Het land overviel me. Schitterende steden, fantastische natuur en heerlijk eten en drinken voor lage prijzen (ik was een armlastige student). Vooral de gemakkelijke manier waarop je contact kon maken sprak mij aan. Altijd waren mensen bereid na het aanhoren van je hopeloze gestuntel te zeggen: ´Goh, je spreekt heel goed Spaans.´ Dat was niet waar, maar dat leugentje om bestwil maakte het leren van de taal een stuk aantrekkelijker. Spanje was toen nog meer net van de dictatuur van Franco verlost en dat kon je merken. Men was nieuwsgierig naar het buitenland. Men wilde weten wat je van Spanje vond. En hoe het leven in Nederland was. Spanje was veel armoediger dan tegenwoordig. Er werd veel gebedeld, ook door invaliden en kinderen. Er is ondertussen veel veranderd. Ten goede, volgens mij, maar natuurlijk is er ook veel verloren gegaan. Het gesis op straat, bijvoorbeeld.

Het was een geluid dat voor mij karakteristiek was voor Spanje. Als je wat wilde bestellen in een café of op een terras dan was het niet de bedoeling dat je op je beurt wachtte en probeerde de blik van de ober te vangen. Op zo´n manier kreeg je nooit je voor Nederlandse begrippen zo goedkope drankje. Je moest wel meedoen. ´¡Oye! ¡Tsss! ¡Tsssss!´ Een sissend geluid tussen de lippen en tanden door. Dat werd in het geheel niet onbeleefd gevonden. Integendeel. De obers reageerden direct. Ook bij het herkennen van een bekende op straat werd de aandacht getrokken met hetzelfde sisgeluid. ¡Tsss! ¡Tsss! Overal was het te horen. Het duurde altijd enige dagen, maar dan was ik over mijn schroom heen en siste ik onbekommerd mee.

In de jaren negentig verdween het sissen langzaamaan uit het straatgeluid. Steeds vaker voldeed een knikje om de aandacht van een ober te trekken. Aan de bar wachtte men steeds meer op zijn beurt om respectvol een glaasje wijn te bestellen. En tegenwoordig? Tja, nu sist helemaal niemand meer, volgens mij.

Laatst sprak ik met wat Spaanse vrienden hier uit El Bierzo over dit verschijnsel. Waarom is toch dat sisgeluid verdwenen, vroeg ik hun. Ze ontkenden allemaal zelf ooit gesist te hebben. Want dat is uitermate onbeschaafd. In hun herinnering werd dat alleen gedaan in cafés van laag allooi. En was het zeker niet de algemene gewoonte. Ook niet in de jaren tachtig.

Hun opmerkingen verbaasden me. Is deze cultuurverandering dan zo geleidelijk gegaan dat de Spanjaarden het zelf niet in de gaten hebben gehad? Zoals je pas ziet hoeveel ouder iemand is geworden als je elkaar enige tijd niet gezien hebt. Zie je elkaar elke dag, dan aanvaard je als vanzelfsprekend de kleine veranderingen. Net als die van je eigen ouderwordende gezicht in de spiegel. Of zat ik fout? Was het sissen voor mij iets zo opzienbarends dat ik het voor het gemak maar aan alle Spanjaarden toeschreef. Ik weet het niet zeker. Maar volgens mij werd er echt door bijna iedereen gesist.

Roland