Ik ben net
terug van mijn rondje trimmen langs de rivier hier. Eigenlijk was het al wat te
laat op de dag. Het liep al tegen tien uur ’s morgens en dat heeft een aantal
nadelen. Het wordt te warm, de irrigatiesproeiers gaan aan (hoewel dat tijdens
de zomer wel lekker kan zijn) en er lopen veel honden rond. Ook nu weer. Juist
wilde ik aanzetten voor een eindsprint, toen ik een loslopende pitbull
ontwaarde. In Spanje zijn deze beesten nog steeds toegestaan. Onmiddellijk
minderde ik vaart en liep met een wijde bocht om het zich van geen kwaad
bewuste beest heen. Ik koester nu eenmaal een groot wantrouwen tegen deze
honden, die worden gefokt op agressiviteit en kracht. Al moet ik zeggen dat ik
ooit een hele lieve pitbull heb gekend.
Dat was eind
jaren tachtig, begin jaren negentig in Amsterdam. Ik woonde toen in De
Houtmanstraat in een kleine woning die voor mij eerst als student en later als
weinig verdienende parttimer bijzonder aantrekkelijk was vanwege de lage huur.
Natuurlijk trokken de lage huren ook andere mensen uit ‘de onderkant van de
samenleving’ aan, maar dat vond ik toentertijd nauwelijks een probleem. Voor mijn psychopathische buurman die de winkels niet durfde te betreden deed ik af en
toe een boodschap. Mijn onderbuurvrouw was de oudste vrouwelijke junkie van Amsterdam,
wier overlijden het journaal van de lokale televisiezender AT5 haalde. We
leefden daar allen tezamen onder het motto: leven en laten leven. Naast mij op
de trap op één hoog woonde een oud mager vrouwtje, dat daar van kinds af aan
had gewoond. Tijdens mijn afwezigheid vanwege vakantie of werk verzorgde zij
altijd mijn post. Ze had ook een achttienjarige dochter die op vier hoog
woonde. Deze dochter en haar vriend (het best te beschrijven als een
coffeeshoptype) besloten zich in hun kleine woning te wijden aan het lucratieve
fokken van pitbulls. Zo kon het gebeuren dat, wanneer je de trap aan het bestijgen
was, er boven met een bons een deur openging, gevolgd door het geluid alsof er
een lawine van stenen naar beneden rolde. Dan was het zaak zo snel mogelijk je
woning in te gaan of naar buiten te gaan, wat er maar het dichtstbij was, want
het was de gehele familie pitbull die daar al grommend naar beneden denderde:
vader, moeder, en een stuk of zes welpen.
Ik neem aan
dat de handel van mijn bovenburen niet zo’n succes werd als zij hoopten. De
Nederlandse wetgeving rondom pitbulls werd steeds meer verscherpt, en toen de
reuen gedwongen gecastreerd werden, verdween de pitbull langzamerhand uit het
Amsterdamse straatbeeld. Ondertussen was vader pitbull, gecastreerd en al,
verhuisd. Hij werd de hele tijd gebeten door zijn veel agressievere vrouw en
kinderen zonder dat hij wat terug deed en daarom besloot mijn buurmeisje hem
cadeau te doen aan haar oude moeder. Natuurlijk was ik aanvankelijk weinig
gecharmeerd van het idee een pitbull als directe buur te hebben. Maar dat
veranderde. Zodra Sullie (zijn eigenlijke naam was Sultar) de kans kreeg glipte
hij mijn huis binnen om met mij te spelen of aangehaald te worden. Het was echt
één van de liefste honden die ik ooit had meegemaakt, maar wel met een enorme
kracht. Bij het spelen met een tennisbal op straat was hij in staat tot op
hoofdhoogte te springen om de stuiterende bal tussen zijn machtige kaken te
vangen. Daarna legde hij de bal weer voor mijn voeten, jankend als een lief
klein welpje om het spel te hervatten.
Op een keer
kwam ik van een reisje terug en klopte bij mijn buurvrouw aan om de bewaarde
post op te halen. Ze deed niet open. Ik klopte nogmaals en hoorde het
zenuwachtige gesnuif van Sullie. Vreemd. Mijn buurvrouw was altijd thuis of met
de hond op stap. Ik probeerde hendel, opende de deur en riep: ‘Hallo!’. Mijn
buurvrouw kwam naakt de slaapkamer uit, wankelend en met schuim op haar lippen.
Ze liep half vallend naar het tafeltje waarop ik mijn post zag liggen, terwijl
ze probeerde iets te zeggen. De hond draaide zenuwachtig om haar heen. Ik
ondersteunde haar naar de slaapkamer en legde haar in bed. ‘Ik bel de
ziekenauto!’ zei ik in paniek. Ze was niet in staat te antwoorden; slechts wat
rochelende geluiden kwamen uit haar keel. Toen ik bij het verlaten van de
slaapkamer nog eens omkeek zag ik dat Sullie op het vrouwtje was gaan liggen,
zijn voorpoten over haar schouders. Geen van beiden heb ik daarna ooit nog
gezien.
Ik kwam een
paar dagen later haar dochter tegen die me vertelde dat haar moeder al in coma
lag en waarschijnlijk niet lang meer te leven had. ‘En de hond?’ kon ik niet
nalaten te vragen. Ik had de dagen ervoor overwogen om voor te stellen Sullie
te adopteren, maar dat idee ook weer laten vallen omdat het bezit van een
pitbull niet helemaal paste bij mijn image en levensstijl, vond ik zelf. ‘Die
is al afgemaakt,’ vertelde de dochter. Een mengeling van verdriet en opluchting
maakte zich van me meester.
Zojuist, toen
ik bezweet van de rivier naar ons huis wandelde, af en toe omkijkend of de
pitbull niet achter me aan kwam, kwamen al deze herinneringen weer bij me
boven, en ik dacht: ‘Sullie was echt een bovenstebeste pitbull, maar toch ben
ik van mening dat deze honden verboden moeten worden!’