Desalniettemin arriveerde ik hier met een reiskoffer vol vooroordelen, en zeker weten resteren me er nog een aantal. Deze raakte ik deze zomer kwijt: Nederlanders zijn over het algemeen sportiever dan Spanjaarden. Heel veel Spanjaarden zullen bij het lezen van deze tekst (in opiniones de un guiri) schamper lachen. ‘¿Nederlanders sportiever dan wij? ¿Weet die arrogante Hollander dan niet dat we bijna een decennium lang in het voetbal hebben geheerst en dat wij één van de beste nationale basketballteams van Europa hebben, om nog maar te zwijgen over zoveel andere sporten?’
Mijn ideeën over de sportiviteit in de beide landen waren natuurlijk gebaseerd op mijn ervaringen met de mensen om me heen. Mijn Nederlandse vrienden zijn over het algemeen redelijk sportief. Vakanties brachten wij graag door in de bergen voor meerdaagse trektochten of skiën. Met een groot deel van mijn vrienden speelden we elke zaterdag voetbal bij de beroemde Amsterdamse club afc Taba. Nou moet ik toegeven dat dat laatste wel erg sportief klinkt, maar misschien niet altijd de meest gezonde bezigheid van de wereld te noemen is. Daarvoor vierden wij onze overwinningen net iets te uitgebreid met bier en kroketten. Omdat overwinningen niet al te vaak voorkwamen vierden we ook elk gelijkspel met bier en kroketten, terwijl de meeste zaterdagen eindigden met veel bier en kroketten als troost voor de zoveelste nederlaag. Eenmaal in El Bierzo kwam mijn leven in een iets rustiger vaarwater terecht. Bij toeval ontmoette ik vooral mensen wier voornaamste sportieve activiteit leek te bestaan uit het met de auto naar een dorp rijden om daar zo langzaam mogelijk naar het plaatselijk restaurant te wandelen.
De eerste barst in mijn vooringenomenheid omtrent de sportiviteit van de Spanjaarden ontstond tijdens een dinertje met enkele Berciaanse vrienden. Ze vroegen me of ik van wandelen hield hetgeen ik met een kracht ¡Si! beaamde. ‘Hij is erg sportief,’ beaamde Ana vol trots. ‘Goed zo,’ zeiden de vrienden enthousiast,’ misschien wil je dit voorjaar dan wel meedoen met de Travesía de los Montes Aquilianos, een wandeling vanuit Ponferrada naar de bergtoppen en weer terug; zo’n vijfenzestig kilometer.’ ’¿Vijfenzestig kilometer op één dag?’ vroeg ik verontrust. ‘Er is ook een kortere route van maar vijfenveertig kilometer als je wilt’ zeiden ze geruststellend. Toevallig had ik deze route een paar weken eerder gelopen met mijn vriend Freek. We hadden daar drie dagen over gedaan met overnachtingen in de dorpen Espinoso de Compludo en Peñalba de Santiago en de tocht had ons een pittige prestatie geleken. ‘Ik zal het in overweging nemen,’ antwoordde ik hypocriet.
Tijdens het joggen langs de rivier El Sil of op de bergrug El Pajariel was me al opgevallen dat sommige medejoggers beduidend sneller renden dan ik. Maar vooroordelen zijn hardnekkig. ‘Vast een professioneel,’ dacht ik dan, of ‘Ja, toen ik zo jong was ging ik ook zo hard.’ Maar dit voorjaar besloot een Engelse collega van me ons beiden in te schrijven voor de hardloopwedstrijd El Pajariel Vertical. Op een zonnige zondagmorgen verzamelden we bij de oever van El Sil en daarvandaan gingen we één voor één om de minuut van start. Op die dag, terwijl ik zwetend het kronkelige paadje naar de top van El Pajariel beklom en ik achter elkaar door Bercianen werd ingehaald die me bij het passeren nog groetten ook (alle Spanjaarden zijn enorm vriendelijk), werd me duidelijk dat mijn mening over de sportiviteit van de Spanjaarden gebaseerd was geweest op een te kleine en niet geheel representatieve steekproef.
Finish El Pajariel Vertical