Dat hij in Amsterdam ook wel De Grote Burgemeester genoemd werd kwam door mijn vogelgidsje. Tijdens een zeiltocht op het IJsselmeer hadden mijn vrienden het boekje in handen gekregen en zich vrolijk gemaakt over bepaalde vogelnamen: de krakeend, de middelste zaagbek, de kleine trap, de ruigpootbuizerd en dus ook de grote burgemeester, de naam van een meeuwensoort die vooral langs de Scandinavische kust voorkomt. Toen ik een paar weken later in een Amsterdams café een naar Nederlandse begrippen klein gezet mannetje met een snor aan hen voorstelde met de woorden: Dit is Jamín; hij is een Spaanse burgemeester’ was de bijnaam al snel geboren.
Ik had hem een paar jaar daarvoor hier in El Bierzo ontmoet. Dat moet ergens in de jaren 80 zijn geweest, toen ik tijdens interrailvakanties regelmatig een bezoek bracht aan mijn huidige vrouw, toen nog een goede vriendin. In die tijd overkwamen me in Spanje de meest onverwachte dingen, omdat ik op een met voldoende enthousiasme gebracht voorstel soms ´ja’ antwoordde zonder werkelijk te begrijpen wat het nu eigenlijk precies inhield en op het moment dat ik dat wel doorhad het me aan taalvaardigheid ontbrak om met redelijke argumenten het voorstel alsnog af te wijzen. Zo kwam ik na een nacht te hebben doorgebracht in zijn logeerbed met uitzicht op een benzinestation in zijn landrover terecht. We reden dwars door het ruige berggebied van de Montes Aquilianos dat ik nu zo goed ken. De exacte route kan ik niet reconstrueren en vaak vraag ik me af waar het restaurantje was waar we zo heerlijk aten en als schooljongens met de serveerster flirtten. Aan het eind van de dag stopte hij ergens langs de weg en zei: ‘Si quieres podemos volver aquí esta noche para cazar unos jabalís.’ Omdat hij deze woorden gepaard liet gaan met het gebaar van het overhalen van een trekker, ging ik dit keer niet direct op het met enthousiasme gebrachte voorstel in. ‘¿Jabalís?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Wilde varkens’ verduidelijkte hij. ‘We leggen wat voedsel neer en dan zetten we plots de koplampen aan; je kunt niet missen.’ In mijn beste Spaans vertelde ik hem dat ik een beetje moe was en stelde ik voor om de geslaagde dag af te sluiten met wat pilsjes. Daar was hij gelukkig helemaal voor in.
Een paar jaar later kwam hij naar Amsterdam vanwege een Europees mijnbouwcongres. Het officiële avondprogramma liet hij graag aan zich voorbij gaan om met mij en mijn vrienden de stad in te gaan. Zo raakten we verzeild in een eetcafé op De Overtoom. Hij had, zoals dat heet, zijn ogen bepaald niet in zijn zak en de schoonheid van een Amsterdamse dame die aan dezelfde tafel als wij een pilsje zat te drinken was hem niet ontgaan. ‘Zeg haar dat ze hele mooie ogen heeft,’ zei hij. Ik keerde me naar het meisje toe en constateerde dat haar ogen niet haar meest opvallende uiterlijke kenmerken waren. Toen ik mij weer tot hem keerde om dat op mijn beste Spaans tegen hem te zeggen, zag ik hij het zelf was die speciale ogen had. Ze glinsterden vol brutale ondeugd.
Wat doe je in Amsterdam als je bezoek krijgt van een burgemeester uit El Bierzo die je dwars door de bergen heeft meegenomen in zijn landrover en je heeft voorgesteld ’s nachts everzwijnen te jagen? Die neem je achterop de fiets. We fietsten van het eetcafé op de Overtoom naar een feest van vrienden van me ergens op de Zeedijk. Mijn twee zeilvrienden reden achter me en ik hoorde ergens in de Marnixstraat op giechelende wijze de bijnaam ontstaan: ‘Ik geloof dat de Grote Burgemeester het uitstekend naar zijn zin heeft.’ Alsof het gewoonste zaak van de wereld was, reden we dwars over De Dam, terwijl ik zo nonchalant mogelijk toeristische informatie gaf: ‘Dat is het paleis, ooit gebouwd als stadhuis: het fundament bestaat uit 13.659 houten palen om te voorkomen dat het wegzakt.’ (In die jaren werkte ik zomers regelmatig als gids). Natuurlijk gingen we ook over de wallen, ja, ook door een paar smalle straatjes tussen de echte wallen in. En ik ging door met mijn toeristische informatie: ‘Het oudste beroep van de wereld wordt hier uitgeoefend rond de oudste kerk van Amsterdam daterend uit de 14e eeuw’. Toen we op de Zeedijk waren aangekomen (‘ooit een dijk om Amsterdam te beschermen tegen de woeste golven van de zee’), zag ik aan zijn glinsterende ogen hoezeer hij van de fietsrit genoten had.
Sinds ik hier in El Bierzo woon heb ik hem nog maar één keer werkelijk gesproken. We hadden afgesproken in een dorpskroeg ergens halverwege Ponferrada en zijn dorp. Hij was nog steeds burgemeester en levensgenieter, maar de glinstering in zijn ogen leek wat gedoofd. We vertelden over ons leven; hij over de problemen in het dorp waar veel mijnen gesloten werden. Een keer waren milieuactivisten uit de stad León voor een vergadering naar zijn dorp gekomen en wat dacht je, toen ze het café uitkwamen bleek dat de dorpsjeugd de banden van hun auto’s had lek gestoken. Toen hij dat vertelde fonkelden zijn ogen weer ouderwets vol ondeugd. ‘Maar Jamín, ¿heb jij die jongens......?’ Hij gaf geen antwoord, maar liep naar de bar en bestelde nog wat pilsjes.
Nog één keer daarna kwamen we hem tegen, maar dat was bij toeval. Het was in het overdekte winkelcentrum van Ponferrada, normaal gesproken een plek die ik probeer te mijden, maar in de periodes van de rebajas (uitverkoop) kun je er voor een prikkie je hele garderobe vervangen. Hij stond met zijn vrouw op de roltrap naar beneden; wij op de roltrap naar boven en we zwaaiden naar elkaar. Ik herkende hem haast niet zonder zijn zo kenmerkende snor. Bovendien was hij in zo’n modern winkelcentrum helemaal niet op zijn plaats (stiekem hoopte ik dat hij hetzelfde van mij zou denken) en leek hij plots zoveel op een naar de stad verhuisde oudere dorpeling (un paisano, zeggen ze hier). Misschien was hij in het moderne Spanje sowieso niet meer op z’n plaats. In enkele dorpen vind je nog wel burgemeesters als hij: ze wisselen net zo gemakkelijk van politieke partij als van broek om maar aan de macht te blijven en zijn bereid de grenzen van de wet en het fatsoen op te zoeken om de belangen van de dorpelingen te beschermen. Het is een uitstervend ras, denk ik, vanwege de leegloop van de dorpen en de misschien wel broodnodige bestuurlijke vernieuwingen. Maar met die vaak wat excentrieke burgemeesters gaat ook een zekere romantiek en pittoreskheid verloren.
Een paar maanden geleden ontvingen we een telefoontje van hem. Hij sprak wartaal en leek dronken. Waarschijnlijk waren het de medicijnen die hem parten speelden. Het gesprek vlotte totaal niet, en op onze vraag of alles wel goed met hem was antwoordde hij alleen maar: ‘Het is wel eens beter met me gegaan.’ Dat dit telefoongesprek zijn afscheid van ons was, beseften we pas toen we een paar weken later in El Diario de León zijn overlijdensbericht lazen. De Grote Burgemeester is niet meer.
vrijdag 10 juli 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten