De gehele maand september ben ik in Nederland om te werken, en, natuurlijk heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om op de voetbalvelden van afc Taba een blessure op te lopen. Zoals altijd was het weer prettig om in het land te zijn waar ik de eerste vijftig jaren van mijn leven heb doorgebracht. De terugkeer naar de Nederlandse routine gaat me nog steeds gemakkelijk af. Ik beweeg me gemakkelijk in Amsterdam; misschien wel gemakkelijker dan in Ponferrada. Letterlijk, dankzij de fiets en het uitgebreide openbare vervoer. Maar vooral omdat het zoveel makkelijker is om te communiceren in je eigen taal. Mijn Spaans is natuurlijk best wel vooruitgegaan de laatste jaren, maar dat gaat langzamer dan ik dacht.
Een perfecte beheersing van de taal geeft zelfvertrouwen en een zeker gevoel van macht. In Spanje is het een enkele keer behelpen, maar dat heeft ook te maken met mijn uiterlijk. Vaak gaan Spanjaarden er op voorhand van uit dat ik de taal niet beheers en richten zij het woord niet tot mij maar tot de persoon aan mijn zijde. Als mijn vrouw en ik op een zaterdagmorgen op weg naar de markt van Ponferrada een bekende zien met gebruind gelaat en ik vraag: ‘¿Hoe was je vakantie?’ dan begint het antwoord ‘leuk’ met de blik op mij gericht, maar zodra er anekdotes volgen over vertraagde vliegtuigen, romantische liefdes, hittegolven of hagelbuien, dan zoeken de ogen van de spreker als vanzelf contact met mijn vrouw’s donkere alles begrijpende ogen in plaats van met de blauwe ogen van een guiri die bij zo’n ingewikkeld verhaal alleen maar groter lijken te worden.
Maar soms is het andersom. Er zijn van die momenten dat een Spaanse spreker zich niet tot mijn vrouw maar tot mij richt om beter begrepen te worden. De spreker is dan altijd een man. En het onderwerp is iets technisch. Een voorbeeld. Er is een probleem met de auto en we gaan naar de garage. Het is haar auto dus geeft mijn vrouw de nodige uitleg. Als vervolgens de garagehouder begint te praten, merk ik dat mijn vrouw overkomt wat mij zo vaak gebeurt: ze wordt genegeerd. De blik van de man gaat in mijn richting op zoek naar een stel mannelijke, alles van techniek begrijpende ogen. En ik begrijp absoluut niets van wat hij zegt. Ik ben helemaal niet technisch ingesteld, hoewel ik laatst een schilderijtje heb opgehangen en dat schijnt daar nog steeds te hangen. Van auto’s heb ik nog wel het minste verstand; ik heb niet eens een rijbewijs. Alles wat de goede man me zegt klinkt me als een willekeurige opeenvolging van technische termen in de oren: ‘alternador, distribuidor, arrancar, colector, acelerador, silenciador, acelerar.’ In de zekerheid dat mijn vrouw ook meeluistert en waarschijnlijk alles wél begrijpt, permitteer ik me de luxe om niet naar de man te luisteren en aan iets heel anders te denken. Aan die rode wouw die we op de heenweg naar de garage zagen, bijvoorbeeld. Rode wouwen zijn in Nederland best zeldzame roofvogels, maar in Spanje zie je ze op een paal naast de weg zitten wachten op een aanrijding van een overstekend dier. Plotseling bemerk ik dat de man niet meer spreekt en mij afwachtend aankijkt. Hij heeft me net vast iets gevraagd; geen idee wat. Om aan de ongemakkelijke stilte een eind te maken herhaal ik het laatste woord dat ik verstaan meende te hebben: ‘¡Si, acelerar!’ Even zie ik iets wanhopigs in de ogen van de man verschijnen en dan keert hij zich eindelijk weer tot mijn vrouw om het gehele verhaal te herhalen.
Dit weekeinde keer ik weer terug in El Bierzo met in het begin een wat sterker Nederlands accent, zoals altijd wanneer ik in mijn geboorteland ben geweest. Maar ik beloof dat ik zo vloeiend Spaans ga leren spreken dat zelfs winkelbediendes in de kledingzaken aan mij antwoord geven in plaats van aan mijn vrouw als ik vraag of ze een bepaalde broek ook in een andere maat of kleur hebben. Maar in de garage blijf ik gewoon dom voor me uit kijken en aan rode wouwen denken, hoor.
maandag 5 oktober 2015
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten