Vandaag is er
iets vreemds gebeurd. Ik zette mijn fiets neer voor de Albert Heijn in Osdorp.
Daarna deed ik uitgebreid boodschappen. Spullen voor de Kerstmaaltijd met de Nederlandse
familie. En alvast wat zaken om mee naar Spanje te nemen. Stroopwafels. Een
rookworst. Een pak boerenkool. Ik zal ze daar straks eens lekker verwennen. Ik
kwam met een volle boodschappentas weer buiten, hing de tas over het stuur, en
zocht in mijn zakken de sleutel van mijn ringslot. Nergens te vinden. Opeens
wist ik zeker: vergeten op slot te doen. En toch was het slot dichtgeschoven.
Kwajongenswerk, nam ik aan. En toen gebeurde het vreemde. Ik werd niet kwaad.
Ik was niet eens teleurgesteld. Ik nam mijn tas weer in mijn hand en liep op
mijn gemak langs de oever van de Sloterplas terug naar het huis van mijn oom. Deze
opmerkelijke gelatenheid bij zoveel tegenslag had maar één reden. Mijn oude
fiets was op. Nauwelijks meer te gebruiken. Versleten. Verroest. Hij kraakte en
piepte. Ik gebruikte hem alleen nog maar voor boodschappen omdat je zo handig
een tas aan het stuur kan hangen.
Daar langs de
oever van de sloterplas begon ik toch mijn oude fiets al te missen, al was het
maar vanwege het gewicht van de tas vol kerstboodschappen in mijn hand.
Herinneringen kwamen boven. Wanneer had ik hem ook alweer gekocht? Geen idee,
lang geleden. Op de Haarlemmerstraat. Een gloednieuwe fiets. Voor het eerst van
mijn leven. Voordien gebruikte ik afdankertjes van vrienden, kocht ik
tweedehandsjes of knutselde ik zelf wat in elkaar van fietswrakken. Mijn
fietsen stonden ´s nachts altijd buiten. Een nieuwe fiets leek gezien het
gevaar van diefstal onbegonnen werk. Nu durfde ik het aan. Wel met drie sloten:
een grote ketting, een beugel en een ringslot.
Het was mijn
beste fiets tot dan toe. Lange afstanden legde ik er mee af, puur voor het
plezier. Ik fietste vanuit het centrum van Amsterdam naar de duinen bij
Bloemendaal om de zee te zien, naar de polders in Noord-Holland in het
broedseizoen van de grutto´s en de kieviten en naar ´t Gooi als de heide in
bloei stond. Op zaterdagen bracht mijn fiets mij naar de voetbalvelden in de
wijde omgeving. Doordeweeks arriveerde ik zonder vertragingen op de scholen
waar ik lesgaf in Diemen en De Bijlmer. Op maandag werkte ik vaak in Rotterdam. Normaal gesproken niet te
doen op een stadsfiets. Op een ochtend hoorde ik op de radio dat er zuiderstorm
zou komen. Als een kind zo blij nam ik de fiets mee in de trein, draaide mijn
lesjes economie en statistiek af, en zeilde ‘s avonds op de zuiderstorm naar
Amsterdam. Heerlijk!
Maar
langzaamaan sloeg het verval toe. Toen ik een keer mijn sleutel van mijn beugel
brak, nam ik niet meer moeite om een vervangend slot te kopen. Deze doodordinaire
stadsfiets had aan twee sloten genoeg. De afstanden die ik aflegde werden
minder. Een noodzakelijke reparatie aan het voortandwiel maakte de fiets
definitief trager. De dag dat ik mijn Amsterdamse huis ontruimde verhuisde ik met
twee tassen aan mijn stuur en een koffer achterop de bagagedrager mijn laatste bezittingen
naar de kelderbox van mijn oom.
Toen ik al
mijmerend met de booschappen bij het huis van mijn oom was aangekomen was ervan
overtuigd geraakt dat ik deze fiets daar niet zo zielig en alleen voor de
Albert Heijn wilde achterlaten. Ik liep weer terug en droeg hem naar een
fietsenmaker. Daar werd het ringslotje doorgezaagd. Piepend en krakend reden we
richting Sloterplas. En de fiets staat weer in de box in Osdorp trouw te
wachten op een volgend bezoek van zijn baasje.
Zo lief! Gr. Sacha O.
BeantwoordenVerwijderen