Gisteravond
laat kwam ik op Schiphol aan. Ik was warm gekleed. Een winterjas, een dikke
das. Maar dat bleek overdreven. Het was in Amsterdam niet veel kouder dan in
Ponferrada. Misschien wel warmer, maar met meer wind.
Een bus bracht
me naar het huis van mijn goeie ouwe ome Jaap. Een fijn weerzien, al was het
maar kort geleden dat ik hier was. We dronken een borrel en bespraken de
laatste gebeurtenissen. De familie. De economie in Spanje en in Nederland. De
verkiezingen in de VS. De nieuwe regering in Nederland. We waren het veelal met
elkaar eens. Dat voelde goed. We dronken nog een borrel.
Vandaag werd
ik lichtelijk verward wakker. Waar was ik? In Nederland dus. Gelukkig hoefde ik
vandaag nog niet te werken. Even acclimatiseren. Ontbijten met een bruine
boterham met appelstroop. Daarna een gevulde koek. Misschien is het wel waar
wat een goede Nederlandse vriendin de vorige keer tegen me zei: ‘Jij bent
eigenlijk zo enorm Nederlands!’ Voor de lunch kocht ik bij de visboer wat
haringen. De visboer kende me nog. Eigenlijk best speciaal. Dat zowel de
visboer in Osdorp als die in Ponferrada me begroeten als een bekende.
Nou is het
niet zo dat ik in Spanje het Nederlandse eten erg mis. Goed, er zijn bepaalde
zaken die ik erg lekker vind en die in El Bierzo niet te krijgen zijn: zuurkool
uit het vat (wel uit een potje), boerenkool, rookworst, haring, gerookte
paling, appelstroop. Aan deze zaken eet me dan ook helemaal ongans als ik in
Nederland ben. Kraanwater en melk zijn in Nederland beter. Maar volgens mij
zijn de meeste etenswaren in Spanje van hogere kwaliteit dan in Nederland. En vaak
veel gevarieerder. Neem nu de visboer. In Ponferrada is mijn visboer de vrouw
die in de buurtsupermarkt bij de visafdeling werkt. Zij heeft daar een
variëteit waar je in Nederland hooguit bij de Albert Cuyp Markt voor terecht
kunt. De levende paling leek te ontbreken bij de viswinkels en supermarkten in
Ponferrada. De paling was er ‘zo dood als een pier’ zoals mijn moeder vroeger
altijd zei als ze de paling beslist weigerde te kopen. Maar laatst ontdekte ik
bij de overdekte markt van Ponferrada een stal waar ze ook levende paling
hadden. Die kocht ik onmiddellijk. Stoofaal is één van mijn
lievelingsgerechten. De visvrouw had duidelijk minder ervaring in het doden van
levende paling dan mijn visboer in Osdorp. Het paling ontsnapte uit haar handen
en kroop met opgeheven kop over de stelling vol dode vissen heen. Met veel
moeite wist de visvrouw het glibberige beest te bemachtigen, legde hem op het
hakblok en hakte met gevaar voor eigen handen de kop eraf. Het bloed spatte op
haar schort. ‘¿Hoeveel wil je er?’ vroeg ze. ‘Ik hoef er maar drie, hoor,’
antwoordde ik verontschuldigend, waarna het tafereel zich nog twee keer
herhaalde. Maar goed, de stoofaal in het groen smaakte er niet minder om.
Op de zelfde
overdekte markt zijn de zogenaamde casquerías te vinden; stallen waar ze
verkopen wat wij in Nederland slachtafval zouden noemen. Varkenskoppen en
–poten, pens, tong, oor, long, hersens, kloten, hart, lever, niertjes,
zwezerik, je kunt het zo gek niet bedenken. Regelmatig koop ik er wat plakken
verse kalfslever. Ook de zwezerik komt bij ons af en toe op tafel. Niet te
vaak, want het schijnt erg ongezond te zijn, zo verzekerde mij de eigenaresse
van de casquería zelf. Bij de zelfde stal kocht mijn lieve vriendin een keer
een lekkernij waarmee ze vol trost op zaterdagochtend mee van de markt kwam.
‘Kijk, dit is heel lekker,’ zei ze. Ze liet me de overdwars in tweeën gehakte
kop van een lammetje zien. Hersens, ogen, tong oortjes, Geen haren, gelukkig.
‘¿Wat ga je er mee doen?’ vroeg ik met een mengeling van afgrijzen en
nieuwsgierigheid. ‘¡Wacht maar af!’ De kophelften werden gemarineerd en later
in de oven klaargemaakt. Heerlijk.
Maar van dat
geschrijf over eten krijg ik trek. Ik kijk over mijn laptop heen naar mijn ome
Jaap en vraag: ‘Jaap, zal ik zo de boerenkool maar eens opzetten?’ ‘Lekker!’
antwoordt hij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten