maandag 8 december 2014

Hallo en tot ziens

Een aantal weken van december en januari zal ik in Nederland doorbrengen. Werken, familie en vrienden bezoeken, een pilsje in mijn favoriete bar, muziek maken met de jongens van Flanders Fields, voetballen met de jongens van de Taba veteranen, en wie weet, als het eindelijk weer eens een echt winter wordt, schaatsen. Met een krachtig ¡Adiós! neem ik afscheid van El Bierzo om waarschijnlijk pas half januari weer met een welgemeend ¡Hola! terug te komen.

Hoewel er eigenlijk maar weinig mensen in El Bierzo hola of adiós zeggen. Als bekenden elkaar tegenkomen op straat wordt er onmiddellijk gegroet met hasta luego (tot straks). Als rasechte guiri (typische buitenlander) blijf ik vasthouden aan het hola dat ik geleerd heb tijdens mijn Spaanse lessen in Nederland, waar ze me ook vertelden dat hasta luego gebruikt wordt om afscheid te nemen. Misschien heeft dat hasta luego wel als subtiele bijbetekenis: ‘Hola, ik heb nu eigenlijk geen tijd voor een gesprek, dus hasta luego dan maar weer. Sowieso is dat luego misplaatst, want vaak gaat het om mensen die je in geen weken hebt gezien, en die je vast en zeker niet luego opnieuw tegen gaat komen. Het woord ahora (letterlijk: nu) heeft een soortgelijke ontwikkeling doorgemaakt. In uitdrukkingen als hasta ahora (tot zo), lo hago ahora (ik doe het zo) en ahora vengo (ik kom er zo aan) heeft het niet veel meer te maken met de oorspronkelijke betekenis.

Ook het woord adiós lijkt langzaamaan te verdwijnen om te worden vervangen door het Italiaanse leenwoord ¡ciao! of vaker nog het dubbele: ¡ciao ciao! Aan deze trend doe ik wèl enthousiast mee, misschien wel omdat ciao ciao best lijkt op het doedoei dat in Nederland zo gebruikelijk is. De oudere generatie is minder blij met de Italiaanse groet. Er zijn zekere leden van mijn schoonfamilie (ik noem geen namen) die mij steeds corrigeren met: ‘In Spanje zeggen we nooit ciao ciao; we zeggen hier adiós.’ Het zou me niets verbazen als ze dachten dat ik degene was die deze nieuwe manier van afscheid nemen heeft geïntroduceerd, net zoals de roergebakken groenten, de mayonaise bij de gebakken aardappelen en andere eigenaardigheden.

Er is een bepaalde manier van afscheid nemen die me aanvankelijk behoorlijk verwarde. Dat gebeurde vooral na uitgebreide middagmaaltijden en dan met name in de lente of het najaar. Zoals de trouwe lezers van dit blog weten ben ik niet altijd een voorstander van de uitgebreide Spaanse lunch. Op een bijzondere gure of regenachtige winterdag vind ik het prima om een groot deel van dag aan tafel door te brengen. Ook op warme zomerdagen is de Spaanse comida met daarna een siësta bijzonder aangenaam. Maar de eerste mooie lentedagen breng ik het liefst door in de natuur om te luisteren naar het vogelengezang. In de herfst is er niets aangenamer dan te wandelen op het tapijt van bladeren in een eikenbos om de geur van vochtige verrotting en paddenstoelen op te snuiven. Maar dat kan niet altijd. Soms moet er gegeten worden en niet zo’n beetje ook: vooraf aardappelen met snijbonen, dan geroosterd lamsvlees, vervolgens een toetje van arroz con leche (koude rijstepap) en uiteindelijk koffie, thee met bonbonnes en een orujo de hierbas (de plaatselijke likeur). Best lekker allemaal, maar tijdens het eten dwaalt mijn blik onwillekeurig naar buiten waar de zon langzaamaan aan kracht verliest en reeds de toppen van de bomen rood kleurt. Als dan het moment van afscheid eindelijk is aangekomen (en dat kan nog heel wat tijd in beslag nemen), dan gebeurt dat vaak met de woorden: ¡Hasta mañana! (tot morgen). ¡¿Hasta mañana?! Gaan we weer zo uitgebreid eten dan? Tegenwoordig weet ik dat hasta mañana niet 'tot morgen' betekent, net zo min als hasta luego te vertalen is met 'tot straks' of hasta ahora met 'tot nu.'

Enfin, het moment van tijdelijk afscheid is aangekomen. Dus, adiós Ponferrada, hasta luego El Bierzo, ciao ciao mijn Spaanse vrienden, hasta mañana beste schoonfamilie en hasta siempre, mi gran amor.
Een blik door het raam

donderdag 20 november 2014

Sportief

Eén van de fouten die je als immigrant kunt maken is denken dat de mensen in je directe leefomgeving typische respresentanten zijn van de gehele bevolking van het land. Een vooroordeel is snel geboren. Toen ik hier kwam wonen, nu alweer vijfeneenhalf jaar geleden, was ik al een ervaren Spanjereiziger en ik wist dat er niet veel klopte van de heersende stereotypen: flamenco, paella, stierenvechten, mañana mañana en altijd vrolijk.

Desalniettemin arriveerde ik hier met een reiskoffer vol vooroordelen, en zeker weten resteren me er nog een aantal.  Deze raakte ik deze zomer kwijt: Nederlanders zijn over het algemeen sportiever dan Spanjaarden. Heel veel Spanjaarden zullen bij het lezen van deze tekst (in opiniones de un guiri) schamper lachen. ‘¿Nederlanders sportiever dan wij? ¿Weet die arrogante Hollander dan niet dat we bijna een decennium lang in het voetbal hebben geheerst en dat wij één van de beste nationale basketballteams van Europa hebben, om nog maar te zwijgen over zoveel andere sporten?’

Mijn ideeën over de sportiviteit in de beide landen waren natuurlijk gebaseerd op mijn ervaringen met de mensen om me heen. Mijn Nederlandse vrienden zijn over het algemeen redelijk sportief. Vakanties brachten wij graag door in de bergen voor meerdaagse trektochten of skiën. Met een groot deel van mijn vrienden speelden we elke zaterdag voetbal bij de beroemde Amsterdamse club afc Taba. Nou moet ik toegeven dat dat laatste wel erg sportief klinkt, maar misschien niet altijd de meest gezonde bezigheid van de wereld te noemen is. Daarvoor vierden wij onze overwinningen net iets te uitgebreid met bier en kroketten. Omdat overwinningen niet al te vaak voorkwamen vierden we ook elk gelijkspel met bier en kroketten, terwijl de meeste zaterdagen eindigden met veel bier en kroketten als troost voor de zoveelste nederlaag. Eenmaal in El Bierzo kwam mijn leven in een iets rustiger vaarwater terecht. Bij toeval ontmoette ik vooral mensen wier voornaamste sportieve activiteit leek te bestaan uit het met de auto naar een dorp rijden om daar zo langzaam mogelijk naar het plaatselijk restaurant te wandelen. 

De eerste barst in mijn vooringenomenheid omtrent de sportiviteit van de Spanjaarden ontstond tijdens een dinertje met enkele Berciaanse vrienden. Ze vroegen me of ik van wandelen hield hetgeen ik met een kracht ¡Si! beaamde. ‘Hij is erg sportief,’ beaamde Ana vol trots. ‘Goed zo,’ zeiden de vrienden enthousiast,’ misschien wil je dit voorjaar dan wel meedoen met de Travesía de los Montes Aquilianos, een wandeling vanuit Ponferrada naar de bergtoppen en weer terug; zo’n vijfenzestig kilometer.’ ’¿Vijfenzestig kilometer op één dag?’ vroeg ik verontrust. ‘Er is ook een kortere route van maar vijfenveertig kilometer als je wilt’ zeiden ze geruststellend. Toevallig had ik deze route een paar weken eerder gelopen met mijn vriend Freek. We hadden daar drie dagen over gedaan met overnachtingen in de dorpen Espinoso de Compludo en Peñalba de Santiago en de tocht had ons een pittige prestatie geleken. ‘Ik zal het in overweging nemen,’ antwoordde ik hypocriet. 

Tijdens het joggen langs de rivier El Sil of op de bergrug El Pajariel was me al opgevallen dat sommige medejoggers beduidend sneller renden dan ik. Maar vooroordelen zijn hardnekkig. ‘Vast een professioneel,’ dacht ik dan, of ‘Ja, toen ik zo jong was ging ik ook zo hard.’ Maar dit voorjaar besloot een Engelse collega van me ons beiden in te schrijven voor de hardloopwedstrijd El Pajariel Vertical. Op een zonnige zondagmorgen verzamelden we bij de oever van El Sil en daarvandaan gingen we één voor één om de minuut van start. Op die dag, terwijl ik zwetend het kronkelige paadje naar de top van El Pajariel beklom en ik achter elkaar door Bercianen werd ingehaald die me bij het passeren nog groetten ook (alle Spanjaarden zijn enorm vriendelijk), werd me duidelijk dat mijn mening over de sportiviteit van de Spanjaarden gebaseerd was geweest op een te kleine en niet geheel representatieve steekproef.
Finish El Pajariel Vertical


vrijdag 7 november 2014

Prisoner's dilemma

Als leraar economie leg ik soms aan mijn studenten een onderdeel van de speltheorie uit, het prisoner’s dilemma geheten. Het gaat om een denkbeeldige situatie waarbij twee criminelen die samen een misdaad hebben gepleegd apart van elkaar door justitie verhoord worden. Als geen van beiden praat, krijgen ze een lage straf. De ander aangeven betekent een aanzienlijke strafvermindering, maar aangegeven worden resulteert weer in een hogere straf. Op het bord leg ik het met een voorbeeld uit:



B praat
B praat niet
A praat
Beiden 5 jaar cel
A vrij; B 10 jaar cel
A praat niet
A 10 jaar cel; B vrij
Beiden 1 jaar cel



Wat is de meest waarschijnlijke uitkomst?


Ofschoon niet praten tot de laagste gezamenlijke straf zou leiden, is dit niet de meest waarschijnlijke uitkomst, vooral als de gevangenen elkaar niet vertrouwen. In de economische wetenschap wordt dit model gebruikt om het gedrag van twee grote bedrijven in een markt (een oligopolie) te beschrijven die in een prijzenoorlog verwikkeld kunnen raken. Volgens mij is de prisoner’s dilemma ook van toepassing op het gedrag van de twee grote partijen in de Spaanse politiek: de rechtse PP (Partido Popular) en de linkse PSOE (Partido Socialista Obrero Español), die tegenwoordig soms gekscherend onder één noemer worden gebracht, de PPSOE.

Heel letterlijk lijkt de situatie van Bárcenas, de ex-penningmeester van de PP, op het prisoner’s dilemma. Hij zit nu alweer een tijdje in de cel, nadat er miljoenen euro’s op zijn bankrekeningen in Zwitserland waren aangetroffen. Ik weet niet of ze hem strafvermindering hebben toegezegd, maar een feit is dat Bárcenas besloten heeft te praten. Veel van zijn partijgenoten zullen onderhand wel spijt hebben dat ze hem niet gesteund hebben toe hij werd gesnapt, maar hem integendeel alle schuld probeerden toe te schuiven.

De onderlinge verhouding tussen de twee belangrijkste partijen lijkt ook op die van de criminelen van het prisoner’s dilemma. Nu de ene na de andere corruptiezaak aan het licht komt, verwijten ze elkaar steeds vaker de corruptste partij te zijn,. Veel politici van de PP en de PSOE vermoeden dat ‘die van de andere partij’ achter de aantijgingen in de pers en de justitiële vervolgingen van hun partijgenoten zitten. En het zou me niets verbazen als ze daarin deels gelijk hadden. In Spanje is de scheiding tussen de politieke en de justitiële macht niet erg groot. Veel rechters zijn verbonden aan één van de twee partijen.

We hadden al el caso Gürtel (PP-politici in Valencia en andere deelstaten ontvingen geld en cadeautjes van een vaag conglomeraat van ondernemingen), el caso de los ERE (in Andalusië roofden PSOE-politici en vakbondsbestuurders uit een fonds voor tijdelijk werklozen), el caso Puyol (Puyol is een Catalaanse ex-politicus met verdacht veel geld op buitenlandse rekeningen) en nog vele zaken meer, maar de afgelopen week kwam hier el caso Púnica bij. Met name in Madrid maar ook bijvoorbeeld hier in de provincie León, kregen lokale politici van vooral de PP, maar net zo gemakkelijk een aantal van de PSOE, geld toegeschoven in ruil voor het toewijzen van openbare projecten aan een groot bouwbedrijf. Niets nieuws onder zon, wellicht, maar dit keer lijkt er iets fundamenteels veranderd te zijn. Bij de laatste algemene verkiezingen verkreeg de PP nog 44,6% van de stemmen (en door een vreemde kronkel in het kiessysteem daardoor de absolute meerderheid in het parlement), ondanks dat de caso Gürtel allang bekend was. Dit keer lijken de Spaanse stemmers de corruptie zat te zijn. Bij een verkiezingsenquête kwam de nieuwe groepering Podemos (we kunnen) als grootste partij uit de bus. Natuurlijk is het maar de vraag of er bij echte verkiezingen ook zoveel stemmen zouden gaan naar deze nieuwe partij die nogal wat radicale veranderingen voorstaat. Nieuwe partijen stijgen en dalen nu eenmaal snel op de golven van de proteststemmen. Maar duidelijk is dat er ruimte is voor nieuwe partijen, zowel aan de rechterkant als de linkerkant van het politieke spectrum. Het zou wel eens afgelopen kunnen zijn met de automatische wisseling van macht tussen de PP en de PSOE. De speltheorie geeft het aan: als de twee partijen alles of niets spelen, is de meest waarschijnlijke uitkomst dat beide partijen verliezen.

Luis Bárcenas


dinsdag 28 oktober 2014

De banken

Ik heb de foto nog. Het zijn de jaren ’80. We drinken een pilsje op het terras van Café Zurich in Barcelona. Dan besluit ik mijn gloednieuwe giropas uit te proberen bij de Banco Central aan de overkant van de Ramblas. Dat zal de eerste keer zijn dat ik op straat geld trek uit een automaat die niet aan een Nederlands postkantoor hangt. En het lukt: de pesetabiljetten glijden langzaam uit de gleuf. Vol trots ga ik weer terug naar het terras van Café Zurich via de voetgangerstunnel onder De Ramblas door. Net als ik bovenkom drukt mijn vriend Wybe de foto af. We zien een jongeman (met best veel haar nog) na een geslaagde missie. Nooit meer zou het nodig zijn om met travellercheques in een postkantoor in de rij te staan.

Spanje liep in die tijd voorop wat betreft het bankwezen. Tijdens onze reizen viel het ons op dat zelfs in de kleine bergstadjes bijna altijd wel een geldautomaat voorhanden was. De banken waren alomtegenwoordig. En dat is eigenlijk nog steeds zo. Alleen al hier beneden in de straat, in La Avenida de América, zijn er maar liefst twee banken en drie geldautomaten te vinden. In veel grote winkelstraten, ook die van Ponferrada, domineren de bankgebouwen het straatbeeld. Ondanks de vele fusies is de diversiteit aan banken opvallend.

Het vreemde is dat het in Spanje makkelijker is om geld van mijn Nederlandse rekening op te nemen dan van mijn Spaanse rekening. Met een Spaanse pas moet je altijd goed letten op waar je het geld trekt, anders betaal je (geloof ik) € 3,50 commissie. Terwijl ik met mijn Nederlandse pas waar dan ook in Spanje (en in bijna heel Europa) zonder enige extra kosten geld kan trekken. Een merkwaardig verschil. En het is nota bene dezelfde bank; de ING is ook hier in Spanje actief. Tja, nog steeds bij de ING; ik schaam me er bijna voor het te zeggen. Daar kwam je als oud girogebruiker nu eenmaal vanzelf bij terecht. Ik ben altijd te lui geweest om van bank te wisselen, hoewel daar alle aanleiding toe was. Het toppunt van cynisme was toch wel dat ze Wim Kok, oud-vakbondsleider en ooit socialist, wisten te strikken voor het goedpraten van de perverse bonuscultuur.

Ook hier in Spanje hebben de bankiers zichzelf in de tijden van de economische voorspoed bijzonder goed beloond, niet alleen bij de grote banken, maar ook bij de vele cajas de ahorros: de spaarbanken. Ooit waren dat wellicht kleine banken met sociaal gezicht. Nog steeds organiseert de Caja España af en toe culturele evenementen in Ponferrada. Maar de meeste van deze spaarbanken zijn in de gretige handen gekomen van zichzelf verrijkende bestuurders. Veelal zijn dat representanten van de politieke partijen, de vakbonden en de werkgeversorganisaties. Die vormen het bestuur, al dan niet in coalitievorm. En da’s lang niet altijd goed gegaan.

Zo hebben ze aan veel spaarders preferente obligaties verkocht met de belofte van hogere rentes zonder al te veel risico. Dat risico bleek alleen laag zolang er de financiële luchtbel bleef uitdijen. Vooral veel oudere mensen raakten zo al hun spaarcenten kwijt. Op het ogenblik is vooral de vroegere Caja Madrid in opspraak. Daar hebben de bestuurders (vooral dankzij een coalitie van de regerende Partido Popular en de ooit communistische vakbond Comisiones Obreras) zichzelf gratis betaalpasjes gegeven om lopende kosten mee te dekken, hetgeen alle aanleiding gaf om uitbundig te shoppen bij diverse luxe winkels.

De verwevenheid van de politiek met het (financiële) bedrijfsleven is een ongezonde zaak. De economische en politieke macht moeten zoveel mogelijk gescheiden worden. Politici moeten niet zelf in het bankwezen zitten; ze moeten het bankwezen van buitenaf controleren en reguleren. Wij als oplettende burgers moeten op onze beurt dan weer de politici controleren en reguleren, natuurlijk. Oh ja, en ik moet binnenkort toch maar eens van bank veranderen, ten minste, als dat niet te veel tijd en moeite kost.

dinsdag 30 september 2014

Aangelegde natuur

Als ik hier vanuit het huis van mijn oom in Osdorp uit het raam kijk zie ik dat ze aan de overkant van de vijver aan het werk zijn. De oever wordt afgegraven en in het midden van de vijver wordt een hele rij palen in de modder geramd door een op een wankel bootje balancerende hijskraan. Gisteren liep ik er heen om eens te lezen wat er op het in het park geplaatst bord stond: ‘Hier werkt Amsterdam aan natuurvriendelijke oevers’. De natuur wordt er aangelegd. Zoals heel Nederland is aangelegd. Eén groot park, eigenlijk. Als er ergens natuur verdwijnt vanwege een bouwproject zoals IJburg, dan wordt er elders ‘compensatienatuur’ gecreëerd. Met afkalvende oevers natuurlijk, of met de onvermijdelijke vrij rondlopende oerossen.

Overigens is er in het overvolle Nederland volop fauna aanwezig. Als ik alleen al uit het raam kijk zie ik vanuit de luie stoel zeker een tiental vogelsoorten. In het park aan de overkant struikel je welhaast over de konijnen. Vissers komen helemaal uit Engeland over naar Osdorp omdat hier de karpers te vangen. Alweer een jaar of tien geleden, toen ik zomers nog regelmatig werkte als gids, fietste ik met wat buitenlandse toeristen door de duinen toen ik een vos zag lopen. Ik stopte om de groep te wijzen op deze bijzondere waarneming. De vos kwam naar ons toe en begon te bedelen. Natuur in Nederland.

Hoe anders is de natuurbeleving in El Bierzo. Rond Ponferrada is het landschap rommelig. De stad gaat langzaam over in een woest berglandschap. Bij wandelingen of fietstochten kun je opeens op een illegale vuilnisstort stuiten. Op met de auto bereikbare plekken met een mooi uitzicht op de stad ligt de grond bezaait met lege blikjes, peuken en condooms. Maar zodra je wat verder van de stad verwijderd raakt, wordt het landschap leger. Veel bramen en brem, aangeplante pijnboombossen en soms een eikenbos. Het zit er vol wild. Everzwijnen, reeën, vossen, we hebben zelfs een keer een das gezien. Nog verder van de stad leven beren en wolven. Het is een klein wonder dat al deze dieren de drijfjachten van het najaar overleven. De natuur in El Bierzo wordt nauwelijks beschermd. Datgene wat ruim voorhanden is hoef je niet krampachtig te behouden. Geen hekjes rond het bos. Nee, er wordt volop gejaagd, de paddenstoelen en bosvruchten worden geplukt, op de modderpaden wordt gecrost met motoren. Een populierenbos langs een beek waar je in het voorjaar de wielewalen hoorde zingen, blijkt een jaar later te zijn omgehakt omdat het hout oogstrijp is. Bij langdurig droog weer zijn er altijd wel weer gekken die een berg in de fik steken. Gewoon, voor de kick.

De natuur in El Bierzo is gebruiksnatuur. Al van oudsher. De Romeinen delfden goud en spoelden een hele berg weg waar de goudaders in verborgen zaten. De weggespoelde berg en de overblijfselen van de kanaaltjes waarmee het water vanuit het hooggebergte werd aangevoerd zijn nu belangrijke historische monumenten: Las Medulas. Vlakbij dit moment ontsiert een moderne grote steengroeve het landschap. Bij een fietstocht op de mountainbike door de heuvels tussen Molinaseca en Bembibre kwam ik opeens uit op een open steenkoolgroeve. Een gapend zwart gat in de groene natuur. Toch fascinerend mooi. Op veel heuveltoppen staan windturbines. Felle discussies tussen vogelbeschermers en voorstanders van groene energie, normaalgesproken bondgenoten, vonden plaats over de impact van deze turbines op de populatie auerhoenen in de Berciaanse bossen. Langzamerhand begint ook in Spanje het bewustzijn te groeien dat natuur eindig is, ook al is het nog zo ruim voorhanden.

Ik werp weer een blik door het raam om te kijken of het wat wil vlotten met de natuurvriendelijke oevers. De futen, meerkoeten, waterhoenen, kuifeenden blauwe reigers en aalscholvers lijken geduldig te wachten tot ze eindelijk eens ophouden met die de rust verstorende werkzaamheden.

december 2012

Destijds vergeten dit te plaatsen. Kan nog steeds, zeker nu ik weer even in Amsterdam ben. De aangelegde natuur floreert. Ik heb nu ook zo'n mobiele telefoon met van aller er op en er aan, die iets betere foto's neemt. Leve de vooruitgang.

september 2014
 december 2012

september 2014



donderdag 25 september 2014

Verloren dorpen

Toen we van een geslaagde vakantie aan de Gallicische kust op de terugweg waren, besloten we een toeristische tussenstop te maken. We volgden vanaf de snelweg de aanwijzingen en moesten parkeren op een strookje land op een heuvel. Er was verder helemaal niemand. We daalden langs een paadje af naar de rivier El Sil en daar was het: een tunnel dwars door de berg heen, zo’n tweeduizend jaar geleden door de Romeinen uit de rots gehakt om een lus van de rivier af te snijden. Een door het weer aangetast bord gaf de historische achtergronden. We klommen weer omhoog en besloten naar het nabijgelegen dorp Montefurado te gaan, omdat het er zo van een afstand spectaculair uitzag. Het was een vervallen Gallicisch dorpje met de karakteristieke huisjes met houten balkons, omgeven door de rechtopstaande resten van een berg die de Romeinen hadden weggespoeld om het goud te winnen. Medulas worden dergelijke goudmijnen hier genoemd.

Wat mij als Nederlander verwonderde was dat in heel Montefurado geen enkele bar te bekennen was. Geen restaurant. Helemaal niets geen horeca. Veel van de authentieke huizen waren half ingestort. We vroegen ons af hoelang het dorp nog zou bestaan. De dorpelingen die er nog waren zaten bij elkaar bij een uitkijkpunt met uitzicht over het dal. Ze riepen ons om er bij te komen. Een schitterende plek. We konden verderop de Romeinse tunnel zien. Terwijl we daar stonden te praten over het dorp, het verval, het gebrek aan toeristische faciliteiten, bedacht ik me hoe een dorp van zulke historische waarde er in Nederland uit zou zien: alle huizen piekfijn gerestaureerd met aangeharkte tuintjes ervoor, minstens twee snackbars, een pannenkoekenhuis, diverse cafés met terrassen, een kinderboerderij en overal bordjes van wandel en/of –fietsroutes.

In heel Spanje zijn er dergelijke dorpen die door de trek naar de steden leeg zijn gelopen en in verval zijn geraakt. Ook hier in El Bierzo zijn ze rijk ververtegenwoordigd, sommige op loop- of fietsafstand van Ponferrada. Het verval heeft ook zijn charme, dat moet gezegd worden. De houten balkons die elk moment in kunnen storten. De natuur die zich weer meester maakt van de ingestorte huizen. Maar het is ook triest. Het moeten vroeger redelijk welvarende dorpen zijn geweest, gezien de vele herenhuizen en de voor zulke dorpen onbegrijpelijk grote kerken.

Zelfs een middelgrote provinciestad als Ponferrada ontsnapt niet aan het verval. El Rañadero, het straatje dat van onze buurt naar het historische centrum omhoog klimt, zou met wat flinke opknapbeurten één van de mooiste straatjes van de regio kunnen zijn. Dat is nu zeker niet het geval. Overal graffiti. Dichtgespijkerde huizen. Bouwvallen. Open gaten. Een huis dat jaren geleden in de fik stond staat er nog steeds in half afgebrande staat met wat dranghekken er omheen.

Waarom wordt er niet meer werk gemaakt van stadsherstel en dorpsherstel? Op de één of andere manier is het geld de verkeerde kant opgegaan. Het conglomeraat van politici, banken en projectontwikkelaars had blijkbaar meer interesse in een enorm nieuwbouwproject als la Rosaleda dan in het wellicht wat duurdere restaureren van de oude stadskernen of dorpen in de omgeving. En da’s jammer. Nu staan er nog steeds veel gloednieuwe appartementen in de nieuwbouwwijk te koop, terwijl enkele kilometers verderop dorpen staan te verpauperen. Met een flinke investering in openbaar vervoer, wegen, fiets- en voetpaden en bekabeling zouden de dorpen prima leefbaar worden voor de moderne medemens. Daar hoeft het dorpsbeeld niet onder te lijden.

Overigens ben ik er tegen dat alle dorpen gerestaureerd worden. Een vervallen onbewoond dorp in de bergen, waar de wandelaar kan zien hoe de natuur geduldig het op de mens verloren terrein terugwint, stemt tot deemoedigheid. En dat kan soms geen kwaad.

Montefurado

Villanueva de Valdueza in El Bierzo


zondag 31 augustus 2014

Sokken

Het is een zonnige zaterdag in augustus. We staan in de rij voor de boot van Cangas de Morrazo naar de Islas Cíes, een kleine groep eilanden voor de Atlantische kust van Galicië. Om de tijd te doden pak ik de zaterdagbijlage van El País getiteld Mode, een magazine dat ik normaalgesproken niet aanraak. Al bladerend krijg ik één van mijn betere ideeën, al zal de uitvoering niet meevallen. ‘Oh, kijk, een artikel over de mode van deze zomer. Luister.’ Ana is één en al oor. Dat ik Mode doorblader is al uitzonderlijk en nu ga ik nog uit een artikel citeren ook. Maar nu komt het moeilijke gedeelte. Ik moet een tekst improviseren in de stijl van het magazine. Ik probeer mijn beste Spaans: ‘De nieuwste trend deze zomer zijn sokken, die op de meest zichtbare manier gedragen worden. Waar voorheen de sok zo veel mogelijk verborgen werd, zien we dit jaar de celebrities met sokken in combinatie met de korte broek en sportschoenen en soms zelfs sandalen. Ja, we kunnen stellen dat de sok met zijn comeback bezig is.’ Na deze woorden kijk ik verwachtingsvol naar mijn vrouw. Ze slaakt een vermoeide zucht en zegt: ‘het is él calcetín (de sok) en niet la calcetín, en ik geloof niet zo in die comeback.’ Even ben ik teleurgesteld, maar troost mij met de gedachte dat een verloren slag nog geen verloren oorlog betekent.

De eerste keer dat ik iets bespeurde van de teloorgang van de sok stamt alweer van een flinke tijd geleden, tijdens een vakantie in Barcelona. Ik wees een vriend van mij op twee pubermeisjes die hun blote voeten in hun gymschoenen leken te hebben gestoken, wat volgens mij tot stinkschoenen en chronische stinkvoeten zou kunnen leiden. Mijn vriend legde mij uit dat deze meisjes wel degelijk sokken droegen, maar dat ze die beslist niet wilden tonen. Sokken waren bij pubermeisjes tot taboe verklaard. Daarom droegen ze hele kleine witte sokjes, waarvan de bovenkanten net tot aan de rand van de schoenen reikten. Verbaasd constateerde ik dat hij gelijk had. Maar goed, pubers halen wel vaker dingen in hun hoofd. Dan verklaren ze bepaalde kledingstukken taboe of juist erg hip, afhankelijk van wat hun pop- of sporthelden dragen.

Met stijgende verbazing heb ik moeten constateren dat het verbergen van de sokken algemene navolging heeft gevonden, zowel in hier in Spanje als in Nederland. Tegenwoordig zie je ook volwassen mensen hun sokken verbergen alsof het een akelige afwijking betreft. Behalve de hele kleine witte sokjes zijn er zelfs speciale doorzichtige sokken in omloop. Mountainbikers dragen geen zichtbare sokken. Hardlopers lijken geen sokken te dragen. Bergwandelaars dragen geen sokken. Ja, zelfs de toeristen dragen geen sokken meer!

En hier in Spanje zijn sokken onlosmakelijk verbonden met het concept: El Guiri, mijn geuzennaam en pseudoniem van mijn Spaanstalige blog. Guiri is de scheldnaam voor de typische toerist: roodverbrand, knokige knieën onder een korte broek, camera hangend aan de nek, rugzakje op, en vooral zichtbare hoge sokken, het liefst in combinatie met sandalen. Dat laatste deed ik vroeger eerlijk gezegd ook. Toen kocht ik het liefst knalrode sokken en die droeg ik in zwarte sandalen. Ach ja, wat gaat de tijd toch snel; dat was nog voordat ik er netjes en aangepast bijliep. Ik heb me leren conformeren. Tegenwoordig draag ik alleen sokken in gesloten schoenen.

Maar verder wil ik echt niet gaan. Ik heb net bij Zara een heel stel sokken gekocht in de meest opzichtige kleuren. Die ga ik duidelijk zichtbaar dragen, ook al heb ik een korte broek aan. Voor sokken hoef je je niet te schamen. Een echte held toont zijn sokken!

woensdag 6 augustus 2014

Vijf jaar

Naarmate je ouder wordt lijkt tijd sneller te gaan. Dat schijnt te maken te hebben met de relatieve lengte van een periode. Vijf jaar is in absolute termen gewoon vijf jaar, maar voor iemand van 20 is dat 25% van zijn leven (en normaal gesproken jaren waarin veel gebeurt), terwijl het voor iemand van 55, zoals ondergetekende, dezelfde periode ‘slechts’ 9,09% van zijn leven vormt (maar er gebeurt nog steeds enorm veel, hoor). Voor mensen (zoals ik) die meer van relatieve dan van absolute getallen houden, had de titel van deze Brief uit El Bierzo misschien beter 9,09% kunnen luiden. Weet je wat? Ik begin opnieuw.

9,09%

Ik woon nu 9,09% van mijn leven in El Bierzo. Da’s misschien niet helemaal waar, omdat ik regelmatig naar Nederland terugkeer om er een paar weken te werken, maar aan de andere kant heb ik hier voor die tijd menige vakantie doorgebracht. Dat compenseert elkaar min of meer.

Vanwege de liefde verhuisde ik vijf jaar geleden naar Ponferrada met een zeer positief beeld van Spanje, het land immers waar ik zo graag mijn vakanties doorbracht en waar het leven goed leek te zijn. Deze indruk is niet echt veranderd, maar is wel gelaagder geworden. Mijn beeld van Spanje was roze gekleurd door mijn reizen in de jaren 80, toen Spanje zich nog maar net had bevrijd van een jarenlange dictatuur, waardoor er, net zoals later in de Oost-Europese landen, een open, nieuwsgierige en verwachtingsvolle sfeer heerste. Dat is veranderd. Het land is zichtbaar welvarender geworden, maar de crisis heeft een eind gemaakt aan het idee dat de toekomst alleen maar verbetering kan brengen. Soms lijkt men in de greep te zijn geraakt van een collectieve depressie. Een buurvrouw die ik op een ochtend tegenkwam in de lift en begroette met het wellicht wat plichtmatige ‘¿Qué tal?’ (hoe gaat het?), verwoordde deze gemoedstoestand met het antwoord: ‘¿Que voy a decir? ¡No hay remedio!’ (Wat zal ik zeggen? Er zit niets anders op!) Varianten op deze weinig vrolijkmakende manier van reageren op basisbegroetingen zijn: ‘Estamos todos condenados’ (we zijn allemaal veroordeeld) of ‘Estamos vendidos’ (we zijn verkocht). Nou moet gezegd worden dat de crisis en de steeds sneller veranderende wereld ook de gemoedstoestand in Nederland niet onberoerd heeft gelaten. Het beeld dat men hier vroeger van Nederland had als een modern en progressief land lijkt steeds meer plaats te maken voor het imago van een land vol vreemdelingenhaters en neoliberale scherpslijpers.

Maar goed, zoals gezegd, mijn algemene indruk dat Spanje een fijn land is blijft ongeschonden. De negatieve berichten in de pers over de corruptiezaken worden meer dan gecompenseerd door de doodeerlijke mensen die ik hier heb leren kennen. Door mijn lessen aan huis heb ik veel interessante en vriendelijke stadgenoten ontmoet. Het is allang zo dat ik op een mooie zomeravond slenterend door het historische centrum van Ponferrada veel meer bekenden tegenkom dan waar dan ook in Amsterdam, met uitzondering wellicht van de voetbalvelden van mijn geliefde club afc Taba.

Ja, ik denk dat ik hier voorlopig blijf. Af en toe naar Nederland om weer lekker gemakkelijk in de eigen taal te kunnen praten en vrienden en familie te bezoeken, maar dan toch ook onmiddellijk El Bierzo te missen. Het leven is hier goed. En als ik 100 word, wie weet, dan kan ik de 50% nog halen. Da’s een mooi streven.

zondag 29 juni 2014

Ponferrada autovrij!


Wat ik misschien wel het meeste mis van mijn vroegere Amsterdamse leventje is de stadsfiets. Ja, natuurlijk heb ik een mountainbike, en af en toe maak ik schitterende fietstochten door de Berciaanse heuvels. Maar dat is sporten. Laatst ging ik op de fiets op visite bij mensen in het dorp Orbanajo voor een kopje koffie. Het zweet drupte van mijn voorhoofd in mijn koffie. Ik durfde niet achteruit te leunen uit angst de stoelleuning te besmeuren. Enfin, in de bergen is de fiets misschien niet het meest geijkte transportmiddel.

Maar in de stad is dat anders. Ponferrada is kleine stad en vanuit ons huis is bijna alles te voet gemakkelijk bereikbaar. Alleen naar het westen toe, de vallei in, heeft de stad zich uitgebreid en zijn diverse dorpen door de stad geannexeerd. En daar, in voorheen het dorp Fuentes Nuevas, is ook het ziekenhuis, dat ik de laatste tijd zo vaak heb bezocht. Dat doe ik dan meestal met de bus; een prima verbinding, hoewel ik een enkele keer de laatste bus van tien uur miste waardoor ik het gehele stuk naar huis moest lopen. De mountain bike laat ik thuis, omdat ik geen goed fietsslot heb en ik me heb laten vertellen dat mountain bikes op straat wel degelijk gestolen kunnen worden. Omdat fietsen zo lekker is, huur ik af en toe een fiets om bij het ziekenhuis te komen.

Het huren van een fiets is gratis, tenminste, als je over een Tarjeta Ciudadana (stadskaart) beschikt. Het zijn vrij kleine gele fietsjes zonder slot en versnellingen. Versnellingen heb ik je in Ponferrada hooguit nodig als je naar het historische centrum fietst, dat, zoals zo vaak in Spaanse steden, rond een heuvel is gebouwd. Als je pech hebt kun je het zadel van de huurfiets niet verhogen waardoor je als Nederlander van gemiddelde grootte bij het rijden met de knieën tot boven het stuur komt. Maar goed, het gaat niet om de schoonheidsprijs, het gaat erom ergens te komen. Ook dat valt niet mee. De plaatsen waar je de huurfiets uit een rek kan halen en weer terug moet brengen zijn onlogisch verdeeld over de stad. Als je de huurfietsen als transportmiddel serieus neemt zou ik zeggen: maak een uitleenrek bij de openbare bibliotheek, het treinstation, het ziekenhuis, de universiteit, het overdekte winkelcentrum en het gemeentehuis. De meeste rekken staan echter dicht bij elkaar in het centrum, met één in Cuatro Vientos, een wijk niet al te ver van het ziekenhuis. Daar huurde ik af ten toe een fiets om in elk geval een deel van de afstand tussen ziekenhuis en huis te overbruggen.

Wat ook opvalt bij het rijden op een huurfiets door Ponferrada is de vreemde manier waarop de fietspaden zijn gepland. Fietsen op de straatweg kan gevaarlijk zijn, omdat de overige verkeersdeelnemers de fietsers niet gewend zijn. Mensen zwaaien zonder in de achteruitspiegel te kijken de portieren van de auto’s open. Er wordt hard gereden. Er zijn best fietspaden in Ponferrada maar die lijken nergens heen te gaan. Eentje gaat rond het grote sportcomplex. Andere fietspaden lopen opeens dood in een park. De fietspaden zijn voor het plezierfietsen; niet om werkelijk naar je werk te gaan, boodschappen te doen of bij mensen op bezoek te gaan.

Maar er zijn veranderingen op til. Dit jaar wil de gemeente Ponferrada op de kaart zetten als fietsstad. De reden? Komende september vindt hier het wereldkampioenschap wielrennen op de weg plaats(meer info: hier). Daar heeft men hier grote verwachtingen van, alsof het kampioenschap El Bierzo uit het economische dal zou trekken. Zelf heb ik daar zo mijn bedenkingen over. Volkomen bij toeval kwam ik erachter dat dit kampioenschap in 2012 in Nederland plaatsvond, in Limburg om precies te zijn. Ik vraag me af of Limburg veel profijt van dit kampioenschap heeft gehad. Maar goed, wie weet dat er nu eindelijk serieus werk wordt gemaakt van een logisch fietspadennetwerk in de stad. De burgermeester is al diverse malen gesignaleerd op een fiets, althans, als er persfotografen in de buurt waren. Het is een begin. In mijn jeugd heb ik verschillende malen meegedaan aan demonstraties voor een autovrije Amsterdamse binnenstad. Dat is er nooit van gekomen. Wie weet gaat het nu wel lukken. ¡Ponferrada autovrij!
       Huurfiets in Ponferrada
                                                  De burgermeester op een fiets






Demonstratie op het museumplein in Amsterdam