Ook dit jaar breng ik de maanden december en januari in Nederland door. Even bijbeunen op de business school, zeg ik graag gekscherend tegen mijn vrienden om mijn tijdelijke terugkeer in hun gelederen te verklaren. Even mijn oude vak als economie- en statistiekleraar (lecturer economics and statistics klinkt beter) uitoefenen om het gevoel niet kwijt te raken. En natuurlijk en passant ook mijn familieleden en Nederlandse vrienden te zien, mijn stamkroeg Scharrebier te bezoeken en een potje te voetballen bij mijn geliefde club afc TABA.
Ik logeer hier bij mijn ome Jaap in Osdorp. We doen niet echt aan kerst. We hebben geen boom gekocht. Als kind vond ik dat geweldig. Zo’n boom kopen bij een straatverkoper, het liefst de allergrootste natuurlijk, en dan naar huis dragen en daar optuigen. De eerste dagen rook het hele huis naar het dennenbos. En na de kerst was er de traditie van de kerstboomfikken. In Spanje zie je geen kerstboomverkopers op straat. Daar doet men meer aan kerststallen. Thuis, in winkeletalages, en zelfs worden ze zo hoog mogelijk een berg opgedragen om daar in de sneeuw achtergelaten te worden.
Een ander verschil in de kersttraditie zijn de kerstkaarten. In Nederland liggen de winkels vol; in Spanje zijn ze sporadisch aanwezig. ‘Haal maar 40 kerstpostzegels en kaarten voor me,’ zei mijn oom me toen ik vroeg of hij nog iets nodig had. Daarna had hij uren werk met het schrijven. Deed mij ook aan vroeger denken. Met de agenda in de hand kerstkaarten schrijven. In de loop der jaren begon ik het steeds meer als verloren tijd, moeite en geld te beschouwen. Ik schreef alleen nog maar aan mensen die mij schreven. Met het gestage verdwijnen van de generatie van mijn ouders werden dat er steeds minder. De komst van internet heeft de laatste papieren kerstkaarten uit mijn leven doen verdwijnen, terwijl het verschijnsel digitale kerstkaart zijn intrede deed. Ik ontvang van alle kanten wenskaarten: via Facebook, via email, via Whatsapp. Ja, ook wij hebben een kaartje gemaakt. Je moet wel. Iedereen doet het, zelfs de Spanjaarden. Bovendien is het eigenlijk best leuk; een beetje creativiteit en niet dat gedoe met postzegels en kaarten. Mijn oom is het daar niet mee eens. Hij schrijft zich liever een kromme hand dan dat hij toe zou geven dat internet een voordeel kan hebben.
Enfin, in zowel Spanje als Nederland heeft de digitale wenskaart wel een indrukwekkende opmars gemaakt, en hierbij dus onze bijdrage aan dit fenomeen. Zelfgemaakt door mijn vrouw Ana en ik, waarbij ik niet zonder trots kan vermelden dat ik de tekst heb verzonnen. Het is eigenlijk alleen een nieuwjaarskaart. Met oud en nieuw heb ik meer dan met Kerst. Goede voornemens en zo. Over enkele dagen, als de laatste seconden van het jaar 2015 wegtikken, zal ik met mijn vrouw Ana en mijn oom hier in Osdorp voor het raam staan te wachten tot verderop in het centrum van Amsterdam het vuurwerk losbarst. Dan zullen we proosten, mijn vrouw en ik, op onze toekomst in Spanje. Want voor mij is Nederland oud en tamelijk zorgwekkend; een relatief welvarend land met grote weerstand die welstand te delen met bijvoorbeeld oorlogsvluchtelingen. Spoken uit een duister verleden lijken er weer rond te waren. Nieuw en hoopgevend is voor mij Spanje, waar de laatste verkiezingsuitslag uitzicht heeft gegeven op een iets betere toekomst. Laat het zo zijn.
Gelukkig 2016!
zondag 27 december 2015
zaterdag 28 november 2015
Over televisie en geroosterde paprika's
Laatst vroeg iemand inde kroeg me: ‘¿Wat is het grootste verschil tussen je leven hier in dat in Nederland?’ Ik stond daar met mijn biertje in mijn ene hand en in mijn andere hand een stukje stokbrood met tortilla en ik wist daardoor even niets anders te noemen dan: ‘Dat je hier in El Bierzo bij een zeer goedkoop biertje gratis een pincho krijgt en dat mensen in een kroeg zo enorm langzaam drinken.’ In één teug dronk ik het pilsje leeg en keek om me heen of ik nog wat verschillen kon vinden. Toen viel mijn oog op de televisie die hoog in de hoek aan de muur hing. ‘En dat in bijna alle kroegen en restaurants een tv aanstaat.’
Het is een terreur; altijd die televisie in de kroegen en restaurants. En de kwaliteit van de programma’s is vaak zo waanzinnig laag. Ik weet eigenlijk niet of de televisie in het algemeen in Spanje slechter is dan die in Nederland. In Nederland hangen geen televisies in alle kroegen, dus daar word je niet geconfronteerd met de pulp die de hele dag lang worden uitgezonden. Hier in Spanje worden in de weekeinden non-stop voetbalwedstrijden uitgezonden, maar op doordeweekse dagen zijn de zogenaamde tertulias populair. Praatprogramma’s waarbij mensen hard schreeuwen en vooral niet naar elkaar luisteren. De deelnemers zijn vaak door de media gecreëerde beroemde Spanjaarden, met een grote voorliefde voor botoxweduwes van stierenvechters, geen idee waarom.
De programmering van de publieke zenders wordt hier min of meer bepaald door de regering. Ik ben hier in Spanje het Nederlandse omroepstelsel gaan waarderen, omdat het tenminste af en toe een kwaliteitsprogramma oplevert. Hier worden bij een regeringswisseling ook de programma’s en de presentatoren voor een deel vervangen. Dat gebeurde bijvoorbeeld met mijn geliefde soap Amar en tiempos revueltos, misschien niet echt een kwaliteitsprogramma, ik geef het toe, maar daar kijken we met de gehele familie naar. Na de komst van de regering Rajoy ging het populaire programma naar een commerciële zender, vermoedelijk omdat zelfs deze serie te nadrukkelijk sociale en politieke kwesties aan de orde stelde.
Het vreemde is dat in Spanje de linksgetinte maatschappijkritische programma’s vooral op de commerciële omroepen te vinden zijn. En dat levert soms wat pijnlijke situaties op, omdat de presentatoren en de acteurs tijdens de veelvuldige onderbrekingen ook aan de reclameboodschappen meewerken. Zo zien we tegenwoordig dat Manolita, de sympathieke bardame uit mijn favoriete serie, matrassen van een bepaald merk moet aanprijzen en haar knullige echtgenoot Marcelino reclame maakt voor tandimplantaten. De weerman gaat vloeiend over van een waarschuwing voor een naderend onweersfront op de voordelen van een inbraakverzekering voor je huis. Wat echt plaatsvervangende schaamte oproept is dat sommige presentatoren van het programma El Intermedio, waarin de spot wordt gedreven met de corruptiezaken van de regerende Partido Popular en de Catalaanse CiU (en veel te weinig met die van de PSOE), zich even later gedwongen voelen om Amstel Bier aan te prijzen.
Gelukkig is er ook de lokale televisiezender van El Bierzo. Het is de enige zender waarvan ik de reclamespots graag mag zien. ‘Kijk, dat is dat restaurant waar we laatst gegeten hebben,’ roepen we dan naar elkaar. In de actualiteitenprogramma’s zien we gebeurtenissen waar we zelf bij geweest zijn of eigenlijk aanwezig hadden moeten zijn. Laatst zaten te kijken naar een programma op Bierzo TV over de paprikaoogst. Er werd een man geïnterviewd met veel kennis van zaken en zijn functie verscheen onderaan het beeld: El Presidente del Consejo Regulador del Pimiento Asado de El Bierzo. Ik schoot in de lach. Mijn huisgenoten keken me verbaasd aan. ‘¿Waarom lach je?’ ‘Als je zijn functie in het Nederlands vertaalt, klinkt het erg grappig,’ antwoordde ik. President van de Reguleringsraad van de Geroosterde paprika van El Bierzo. Mijn uitleg stuitte op onbegrip. Ik probeerde me te nader te verklaren. ‘Dat zou in Nederland zoiets zijn als President van de Reguleringsraad van Patat met Mayonaise.’ Niemand lachte. Voordat ze dachten dat alleen Nederlanders stompzinnig zouden lachen om iets dergelijks voegde ik toe: ‘Volgens mij is het in het Engels ook grappig: The President of the Regulatory Council of the Bercian Roasted Pepper; dat doet denken Montys Python’s Ministry of Silly Walks.’ Nog steeds was niemand overtuigd van het humoristische gehalte van de functie van de man. Ik probeerde het ten einde raad ook in het Duits: ‘De Duitsers zouden zeggen: Der President des Regulierungsrat der Bercianischen gegrillten Paprika, dat is toch jereinste Kafka!’ Uiteindelijk gaf het op en luisterde naar wat de man op de tv te zeggen had, en wat bleek? Het was enorm interessant wat hij te vertellen had over de oogst van dit jaar en de verwerking van de paprika’s tot de beroemde ingemaakte geroosterde paprika’s van El Bierzo. Een mens is nooit te oud om wat te leren.
Het is een terreur; altijd die televisie in de kroegen en restaurants. En de kwaliteit van de programma’s is vaak zo waanzinnig laag. Ik weet eigenlijk niet of de televisie in het algemeen in Spanje slechter is dan die in Nederland. In Nederland hangen geen televisies in alle kroegen, dus daar word je niet geconfronteerd met de pulp die de hele dag lang worden uitgezonden. Hier in Spanje worden in de weekeinden non-stop voetbalwedstrijden uitgezonden, maar op doordeweekse dagen zijn de zogenaamde tertulias populair. Praatprogramma’s waarbij mensen hard schreeuwen en vooral niet naar elkaar luisteren. De deelnemers zijn vaak door de media gecreëerde beroemde Spanjaarden, met een grote voorliefde voor botoxweduwes van stierenvechters, geen idee waarom.
De programmering van de publieke zenders wordt hier min of meer bepaald door de regering. Ik ben hier in Spanje het Nederlandse omroepstelsel gaan waarderen, omdat het tenminste af en toe een kwaliteitsprogramma oplevert. Hier worden bij een regeringswisseling ook de programma’s en de presentatoren voor een deel vervangen. Dat gebeurde bijvoorbeeld met mijn geliefde soap Amar en tiempos revueltos, misschien niet echt een kwaliteitsprogramma, ik geef het toe, maar daar kijken we met de gehele familie naar. Na de komst van de regering Rajoy ging het populaire programma naar een commerciële zender, vermoedelijk omdat zelfs deze serie te nadrukkelijk sociale en politieke kwesties aan de orde stelde.
Het vreemde is dat in Spanje de linksgetinte maatschappijkritische programma’s vooral op de commerciële omroepen te vinden zijn. En dat levert soms wat pijnlijke situaties op, omdat de presentatoren en de acteurs tijdens de veelvuldige onderbrekingen ook aan de reclameboodschappen meewerken. Zo zien we tegenwoordig dat Manolita, de sympathieke bardame uit mijn favoriete serie, matrassen van een bepaald merk moet aanprijzen en haar knullige echtgenoot Marcelino reclame maakt voor tandimplantaten. De weerman gaat vloeiend over van een waarschuwing voor een naderend onweersfront op de voordelen van een inbraakverzekering voor je huis. Wat echt plaatsvervangende schaamte oproept is dat sommige presentatoren van het programma El Intermedio, waarin de spot wordt gedreven met de corruptiezaken van de regerende Partido Popular en de Catalaanse CiU (en veel te weinig met die van de PSOE), zich even later gedwongen voelen om Amstel Bier aan te prijzen.
Gelukkig is er ook de lokale televisiezender van El Bierzo. Het is de enige zender waarvan ik de reclamespots graag mag zien. ‘Kijk, dat is dat restaurant waar we laatst gegeten hebben,’ roepen we dan naar elkaar. In de actualiteitenprogramma’s zien we gebeurtenissen waar we zelf bij geweest zijn of eigenlijk aanwezig hadden moeten zijn. Laatst zaten te kijken naar een programma op Bierzo TV over de paprikaoogst. Er werd een man geïnterviewd met veel kennis van zaken en zijn functie verscheen onderaan het beeld: El Presidente del Consejo Regulador del Pimiento Asado de El Bierzo. Ik schoot in de lach. Mijn huisgenoten keken me verbaasd aan. ‘¿Waarom lach je?’ ‘Als je zijn functie in het Nederlands vertaalt, klinkt het erg grappig,’ antwoordde ik. President van de Reguleringsraad van de Geroosterde paprika van El Bierzo. Mijn uitleg stuitte op onbegrip. Ik probeerde me te nader te verklaren. ‘Dat zou in Nederland zoiets zijn als President van de Reguleringsraad van Patat met Mayonaise.’ Niemand lachte. Voordat ze dachten dat alleen Nederlanders stompzinnig zouden lachen om iets dergelijks voegde ik toe: ‘Volgens mij is het in het Engels ook grappig: The President of the Regulatory Council of the Bercian Roasted Pepper; dat doet denken Montys Python’s Ministry of Silly Walks.’ Nog steeds was niemand overtuigd van het humoristische gehalte van de functie van de man. Ik probeerde het ten einde raad ook in het Duits: ‘De Duitsers zouden zeggen: Der President des Regulierungsrat der Bercianischen gegrillten Paprika, dat is toch jereinste Kafka!’ Uiteindelijk gaf het op en luisterde naar wat de man op de tv te zeggen had, en wat bleek? Het was enorm interessant wat hij te vertellen had over de oogst van dit jaar en de verwerking van de paprika’s tot de beroemde ingemaakte geroosterde paprika’s van El Bierzo. Een mens is nooit te oud om wat te leren.
Labels:
Bierzo TV,
El Bierzo,
El Intermedio,
geroosterde paprika's,
Nederland,
Ponferrada,
Spanje,
televisie
dinsdag 20 oktober 2015
km0
Ben ik op mijn ouwe dag toch nog ergens een overtuigd aanhanger van geworden. Nee, niet van een voetbalclub. Mijn voorkeur voor fc Barcelona is flink bekoeld nu Xavi Hernandez niet meer speelt. Sowieso lijkt het voetbal aan corruptie- en belastingschandalen ten onder te gaan, en ik twijfel er niet aan dat daar binnenkort nog wat dopingschandalen bovenop komen. Nee, ik ben ook geen aanhanger geworden van een politieke partij. Ik blijf de politiek van een afstand kritisch volgen, ook al vind ik de opkomst van de nieuwe partijen in Spanje als Ciudadanos en Podemos een hoopgevende ontwikkeling. Het nationalisme dat in Europa tegenwoordig zo in zwang lijkt te kan me ook niet boeien. De Catalaanse nationalisten, de Castiliaanse anticatalanen, de Nederlandse pro-zwartepietenbeweging; het komt bij mij allemaal over als het zoeken naar een identiteit die er allang niet meer is, als-ie er ooit al geweest is. Nee, ik ben langzamerhand overtuigd aanhanger geworden van de kilometro zero trend, of hoe dat ook in het Nederlands moge heten. Het eten van voedsel dat afkomstig is uit de directe omgeving.
Eigenlijk was mijn moeder zonder het zelf te weten al een aanhanger van km0. Zij gaf altijd hoog op van de Hollandse bloemkool, aardbeien van de koude grond, echte Nederlandse eigenheimers, en noem maar op. Toen ik mijn vakanties buiten Nederland begon door te brengen sprak ik haar als man van de wereld soms tegen: ‘Ma, in Frankrijk en Spanje zijn de groenten echt minstens net zo lekker als hier.’ Maar nu ben ik geneigd mijn moeder alsnog gelijk te geven. Natuurlijk dacht zij indertijd niet aan de mogelijke positieve milieu-effecten van het consumeren van de groenten van nationale grond; de CO2-uitstoot was toen nog geen issue. Zij had het gewoon over smaak. Wat van dichtbij komt is verser en dus lekkerder.
Ook hier in El Bierzo heeft altijd een onuitgesproken km0-gedachte geleefd. De Bercianen zijn trots op de reinetten, kastanjes, kersen, conference-peren en paprika’s. Op de markt worden groente en fruit altijd als Berciaans aangeprijsd. Bij veel kleine groentewinkels staan speciale schappen met daarin producten uit de regio, die diezelfde morgen bij de boeren zijn opgehaald. Ook de restaurants doen volop mee; deze weken zijn er de jaarlijkse Jornadas Gastronómicas de El Bierzo met menu’s waarin regionale ingredienten zijn verwerkt.
Tegenwoordig wordt het eten van voedsel uit de regio vooral aangeprijsd vanwege de positieve effecten op het milieu en het stimuleren van de regionale economie en werkgelegenheid Wat mij betreft zijn de milieueffecten van het lokaal geproduceerde voedsel mooi meegenomen, maar ik ben vooral aanhanger van de km0 omdat ik het leuk vind om te zien waar mijn eten vandaan komt. Het doet me goed te wandelen door de wijngaarden waarvan ik weet dat ik een jaar later de wijn zal drinken. Ik heb overigens zo’n donkerbruin vermoeden dat als ik de wijn in de supermarkt koop deze beduidend meer dan 0 km heeft afgelegd: eerst van de bodega naar een distributiepunt ergens in Spanje en dan weer terug naar de supermarkt in El Bierzo. Hetzelfde zal wel eens kunnen gelden voor de potjes geroosterde paprika’s, de ingemaakte kastanjes en andere producten waar El Bierzo op vermeld staat.
Als kersverse aanhanger van de km0-beweging laat ik me tegenwoordig door de slager in de overdekte markt uitgebreid informeren over waar het arme lammetje waarvan ik de koteletjes koop heeft rondgelopen, meestal rond de dorpen San Lorenzo en Molinaseca hier vlakbij. Een Rioja sla ik als wijn bij de maaltijd met geringschatting af. Als ik appels uit Holland in de schappen zie liggen trek ik een pruillip en als ik lees dat de tomaten uit Holland komen loopt er een heuse rilling over mijn rug. Maar toen ik in september bij de Albert Heijn in Osdorp een Bierzo-wijn zag liggen, kocht ik gelijk enthousiast een paar flessen, ook al hadden die net zo’n lange reis afgelegd als ikzelf. Niets 0km; gewoon regionale trots. En lekker!
Eigenlijk was mijn moeder zonder het zelf te weten al een aanhanger van km0. Zij gaf altijd hoog op van de Hollandse bloemkool, aardbeien van de koude grond, echte Nederlandse eigenheimers, en noem maar op. Toen ik mijn vakanties buiten Nederland begon door te brengen sprak ik haar als man van de wereld soms tegen: ‘Ma, in Frankrijk en Spanje zijn de groenten echt minstens net zo lekker als hier.’ Maar nu ben ik geneigd mijn moeder alsnog gelijk te geven. Natuurlijk dacht zij indertijd niet aan de mogelijke positieve milieu-effecten van het consumeren van de groenten van nationale grond; de CO2-uitstoot was toen nog geen issue. Zij had het gewoon over smaak. Wat van dichtbij komt is verser en dus lekkerder.
Ook hier in El Bierzo heeft altijd een onuitgesproken km0-gedachte geleefd. De Bercianen zijn trots op de reinetten, kastanjes, kersen, conference-peren en paprika’s. Op de markt worden groente en fruit altijd als Berciaans aangeprijsd. Bij veel kleine groentewinkels staan speciale schappen met daarin producten uit de regio, die diezelfde morgen bij de boeren zijn opgehaald. Ook de restaurants doen volop mee; deze weken zijn er de jaarlijkse Jornadas Gastronómicas de El Bierzo met menu’s waarin regionale ingredienten zijn verwerkt.
Tegenwoordig wordt het eten van voedsel uit de regio vooral aangeprijsd vanwege de positieve effecten op het milieu en het stimuleren van de regionale economie en werkgelegenheid Wat mij betreft zijn de milieueffecten van het lokaal geproduceerde voedsel mooi meegenomen, maar ik ben vooral aanhanger van de km0 omdat ik het leuk vind om te zien waar mijn eten vandaan komt. Het doet me goed te wandelen door de wijngaarden waarvan ik weet dat ik een jaar later de wijn zal drinken. Ik heb overigens zo’n donkerbruin vermoeden dat als ik de wijn in de supermarkt koop deze beduidend meer dan 0 km heeft afgelegd: eerst van de bodega naar een distributiepunt ergens in Spanje en dan weer terug naar de supermarkt in El Bierzo. Hetzelfde zal wel eens kunnen gelden voor de potjes geroosterde paprika’s, de ingemaakte kastanjes en andere producten waar El Bierzo op vermeld staat.
Als kersverse aanhanger van de km0-beweging laat ik me tegenwoordig door de slager in de overdekte markt uitgebreid informeren over waar het arme lammetje waarvan ik de koteletjes koop heeft rondgelopen, meestal rond de dorpen San Lorenzo en Molinaseca hier vlakbij. Een Rioja sla ik als wijn bij de maaltijd met geringschatting af. Als ik appels uit Holland in de schappen zie liggen trek ik een pruillip en als ik lees dat de tomaten uit Holland komen loopt er een heuse rilling over mijn rug. Maar toen ik in september bij de Albert Heijn in Osdorp een Bierzo-wijn zag liggen, kocht ik gelijk enthousiast een paar flessen, ook al hadden die net zo’n lange reis afgelegd als ikzelf. Niets 0km; gewoon regionale trots. En lekker!
Labels:
El Bierzo,
Eten,
guiri,
km0,
Ponferrada
maandag 5 oktober 2015
De macht van taal
De gehele maand september ben ik in Nederland om te werken, en, natuurlijk heb ik van de gelegenheid gebruik gemaakt om op de voetbalvelden van afc Taba een blessure op te lopen. Zoals altijd was het weer prettig om in het land te zijn waar ik de eerste vijftig jaren van mijn leven heb doorgebracht. De terugkeer naar de Nederlandse routine gaat me nog steeds gemakkelijk af. Ik beweeg me gemakkelijk in Amsterdam; misschien wel gemakkelijker dan in Ponferrada. Letterlijk, dankzij de fiets en het uitgebreide openbare vervoer. Maar vooral omdat het zoveel makkelijker is om te communiceren in je eigen taal. Mijn Spaans is natuurlijk best wel vooruitgegaan de laatste jaren, maar dat gaat langzamer dan ik dacht.
Een perfecte beheersing van de taal geeft zelfvertrouwen en een zeker gevoel van macht. In Spanje is het een enkele keer behelpen, maar dat heeft ook te maken met mijn uiterlijk. Vaak gaan Spanjaarden er op voorhand van uit dat ik de taal niet beheers en richten zij het woord niet tot mij maar tot de persoon aan mijn zijde. Als mijn vrouw en ik op een zaterdagmorgen op weg naar de markt van Ponferrada een bekende zien met gebruind gelaat en ik vraag: ‘¿Hoe was je vakantie?’ dan begint het antwoord ‘leuk’ met de blik op mij gericht, maar zodra er anekdotes volgen over vertraagde vliegtuigen, romantische liefdes, hittegolven of hagelbuien, dan zoeken de ogen van de spreker als vanzelf contact met mijn vrouw’s donkere alles begrijpende ogen in plaats van met de blauwe ogen van een guiri die bij zo’n ingewikkeld verhaal alleen maar groter lijken te worden.
Maar soms is het andersom. Er zijn van die momenten dat een Spaanse spreker zich niet tot mijn vrouw maar tot mij richt om beter begrepen te worden. De spreker is dan altijd een man. En het onderwerp is iets technisch. Een voorbeeld. Er is een probleem met de auto en we gaan naar de garage. Het is haar auto dus geeft mijn vrouw de nodige uitleg. Als vervolgens de garagehouder begint te praten, merk ik dat mijn vrouw overkomt wat mij zo vaak gebeurt: ze wordt genegeerd. De blik van de man gaat in mijn richting op zoek naar een stel mannelijke, alles van techniek begrijpende ogen. En ik begrijp absoluut niets van wat hij zegt. Ik ben helemaal niet technisch ingesteld, hoewel ik laatst een schilderijtje heb opgehangen en dat schijnt daar nog steeds te hangen. Van auto’s heb ik nog wel het minste verstand; ik heb niet eens een rijbewijs. Alles wat de goede man me zegt klinkt me als een willekeurige opeenvolging van technische termen in de oren: ‘alternador, distribuidor, arrancar, colector, acelerador, silenciador, acelerar.’ In de zekerheid dat mijn vrouw ook meeluistert en waarschijnlijk alles wél begrijpt, permitteer ik me de luxe om niet naar de man te luisteren en aan iets heel anders te denken. Aan die rode wouw die we op de heenweg naar de garage zagen, bijvoorbeeld. Rode wouwen zijn in Nederland best zeldzame roofvogels, maar in Spanje zie je ze op een paal naast de weg zitten wachten op een aanrijding van een overstekend dier. Plotseling bemerk ik dat de man niet meer spreekt en mij afwachtend aankijkt. Hij heeft me net vast iets gevraagd; geen idee wat. Om aan de ongemakkelijke stilte een eind te maken herhaal ik het laatste woord dat ik verstaan meende te hebben: ‘¡Si, acelerar!’ Even zie ik iets wanhopigs in de ogen van de man verschijnen en dan keert hij zich eindelijk weer tot mijn vrouw om het gehele verhaal te herhalen.
Dit weekeinde keer ik weer terug in El Bierzo met in het begin een wat sterker Nederlands accent, zoals altijd wanneer ik in mijn geboorteland ben geweest. Maar ik beloof dat ik zo vloeiend Spaans ga leren spreken dat zelfs winkelbediendes in de kledingzaken aan mij antwoord geven in plaats van aan mijn vrouw als ik vraag of ze een bepaalde broek ook in een andere maat of kleur hebben. Maar in de garage blijf ik gewoon dom voor me uit kijken en aan rode wouwen denken, hoor.
Een perfecte beheersing van de taal geeft zelfvertrouwen en een zeker gevoel van macht. In Spanje is het een enkele keer behelpen, maar dat heeft ook te maken met mijn uiterlijk. Vaak gaan Spanjaarden er op voorhand van uit dat ik de taal niet beheers en richten zij het woord niet tot mij maar tot de persoon aan mijn zijde. Als mijn vrouw en ik op een zaterdagmorgen op weg naar de markt van Ponferrada een bekende zien met gebruind gelaat en ik vraag: ‘¿Hoe was je vakantie?’ dan begint het antwoord ‘leuk’ met de blik op mij gericht, maar zodra er anekdotes volgen over vertraagde vliegtuigen, romantische liefdes, hittegolven of hagelbuien, dan zoeken de ogen van de spreker als vanzelf contact met mijn vrouw’s donkere alles begrijpende ogen in plaats van met de blauwe ogen van een guiri die bij zo’n ingewikkeld verhaal alleen maar groter lijken te worden.
Maar soms is het andersom. Er zijn van die momenten dat een Spaanse spreker zich niet tot mijn vrouw maar tot mij richt om beter begrepen te worden. De spreker is dan altijd een man. En het onderwerp is iets technisch. Een voorbeeld. Er is een probleem met de auto en we gaan naar de garage. Het is haar auto dus geeft mijn vrouw de nodige uitleg. Als vervolgens de garagehouder begint te praten, merk ik dat mijn vrouw overkomt wat mij zo vaak gebeurt: ze wordt genegeerd. De blik van de man gaat in mijn richting op zoek naar een stel mannelijke, alles van techniek begrijpende ogen. En ik begrijp absoluut niets van wat hij zegt. Ik ben helemaal niet technisch ingesteld, hoewel ik laatst een schilderijtje heb opgehangen en dat schijnt daar nog steeds te hangen. Van auto’s heb ik nog wel het minste verstand; ik heb niet eens een rijbewijs. Alles wat de goede man me zegt klinkt me als een willekeurige opeenvolging van technische termen in de oren: ‘alternador, distribuidor, arrancar, colector, acelerador, silenciador, acelerar.’ In de zekerheid dat mijn vrouw ook meeluistert en waarschijnlijk alles wél begrijpt, permitteer ik me de luxe om niet naar de man te luisteren en aan iets heel anders te denken. Aan die rode wouw die we op de heenweg naar de garage zagen, bijvoorbeeld. Rode wouwen zijn in Nederland best zeldzame roofvogels, maar in Spanje zie je ze op een paal naast de weg zitten wachten op een aanrijding van een overstekend dier. Plotseling bemerk ik dat de man niet meer spreekt en mij afwachtend aankijkt. Hij heeft me net vast iets gevraagd; geen idee wat. Om aan de ongemakkelijke stilte een eind te maken herhaal ik het laatste woord dat ik verstaan meende te hebben: ‘¡Si, acelerar!’ Even zie ik iets wanhopigs in de ogen van de man verschijnen en dan keert hij zich eindelijk weer tot mijn vrouw om het gehele verhaal te herhalen.
Dit weekeinde keer ik weer terug in El Bierzo met in het begin een wat sterker Nederlands accent, zoals altijd wanneer ik in mijn geboorteland ben geweest. Maar ik beloof dat ik zo vloeiend Spaans ga leren spreken dat zelfs winkelbediendes in de kledingzaken aan mij antwoord geven in plaats van aan mijn vrouw als ik vraag of ze een bepaalde broek ook in een andere maat of kleur hebben. Maar in de garage blijf ik gewoon dom voor me uit kijken en aan rode wouwen denken, hoor.
woensdag 12 augustus 2015
Brand in El Bierzo
Afgelopen zaterdag fietste ik in de namiddag op de mountainbike naar het zuiden, in de richting van de Montes Aquilianos. Een aanradertje. Het is een gebied waar woest struikgewas wordt afgewisseld met cultuurlandschap: wijngaarden en boomgaarden. Het plan was om er een gemakkelijke korte fietstocht van te maken; het was immers nog steeds warm en bovendien lonkte het idee van een welverdiende pils op een terras in Ponferrada bij ondergaande zon. Ik fietste over de onverharde wegen in de richting van het mooie dorp Villar de los Barrios met het idee daar wat water uit de pomp te drinken te drinken, dus een fles water hoefde ik niet mee te nemen, dacht ik met mijn stomme kop. Zoals wel vaker gebeurt tijdens fietstochten of in het leven in het algemeen veranderde ik onderweg van richting. Waar zal dit paadje heen leiden? En zo kwam ik op een veel te steil weggetje uit, puur uit nieuwsgierigheid, en moest ik uiteindelijk lopen, vermoeid, verhit en dorstig. Gelukkig waren er bramen; een uitstekende dorstlesser. Als dankbetoon aan de braam nam ik deze foto:
We kijken naar het noorden. Achter de trotse braamstruiken, in de vallei, ligt Ponferrada en aan de horizon zien we het Cantabrisch gebergte.
Ik vervolgde mijn route, besloot niet af te dalen naar San Estéban, hoewel ook daar een waterpomp lonkte, en keerde over een gemakkelijk pad terug naar huis. Daar nam ik een welverdiende douche en liep naar het park geheten El Plantillo om daar mijn vrouw en schoonmoeder te treffen. Het rook vreemd in Ponferrada. Naar houtvuur. Mijn ogen begonnen wat te tranen. Toen ik bij het park was aangekomen zei mijn vrouw: ¿Heb je het vuur gezien?’ Eerlijk gezegd niet. Daar bovenop de heuvel was er letterlijk geen rookwolk aan de lucht. En nu had de hele vallei zich gevuld met rook. In de lucht vlogen vliegtuigen af en aan die water haalden uit het stuwmeer om verderop in het westen bluswerkzaamheden te verrichten. Het deed onheilspellend aan. Van de normale vrolijkheid van de zonnige zomeravond met gevulde terrassen en flanerende mensen was geen sprake meer. Er was ergens een bosbrand, en geen kleintje ook.
Eenmaal thuis deden we de ramen dicht tegen de rook. Het voelt altijd vreemd aan de ramen te moeten sluiten voor frisse lucht. Ik liep naar het raam en nam met mijn mobiel deze foto:
We kijken naar het zuiden, min of meer naar waar ik die middag gefietst had. De Montes Aquilianos zijn nauwelijks zichtbaar achter de rook. De brand was ver weg, helemaal bij Villafranca. Maar El Bierzo is een vallei omgeven door bergen waardoor rook lang blijft hangen. Op de lokale zender zagen we hoe met man en macht gewerkt werd om het vuur te blussen. Vermoed wordt dat de brand werd aangestoken. Niemand weet waarom.
We kijken naar het noorden. Achter de trotse braamstruiken, in de vallei, ligt Ponferrada en aan de horizon zien we het Cantabrisch gebergte.
Ik vervolgde mijn route, besloot niet af te dalen naar San Estéban, hoewel ook daar een waterpomp lonkte, en keerde over een gemakkelijk pad terug naar huis. Daar nam ik een welverdiende douche en liep naar het park geheten El Plantillo om daar mijn vrouw en schoonmoeder te treffen. Het rook vreemd in Ponferrada. Naar houtvuur. Mijn ogen begonnen wat te tranen. Toen ik bij het park was aangekomen zei mijn vrouw: ¿Heb je het vuur gezien?’ Eerlijk gezegd niet. Daar bovenop de heuvel was er letterlijk geen rookwolk aan de lucht. En nu had de hele vallei zich gevuld met rook. In de lucht vlogen vliegtuigen af en aan die water haalden uit het stuwmeer om verderop in het westen bluswerkzaamheden te verrichten. Het deed onheilspellend aan. Van de normale vrolijkheid van de zonnige zomeravond met gevulde terrassen en flanerende mensen was geen sprake meer. Er was ergens een bosbrand, en geen kleintje ook.
Eenmaal thuis deden we de ramen dicht tegen de rook. Het voelt altijd vreemd aan de ramen te moeten sluiten voor frisse lucht. Ik liep naar het raam en nam met mijn mobiel deze foto:
We kijken naar het zuiden, min of meer naar waar ik die middag gefietst had. De Montes Aquilianos zijn nauwelijks zichtbaar achter de rook. De brand was ver weg, helemaal bij Villafranca. Maar El Bierzo is een vallei omgeven door bergen waardoor rook lang blijft hangen. Op de lokale zender zagen we hoe met man en macht gewerkt werd om het vuur te blussen. Vermoed wordt dat de brand werd aangestoken. Niemand weet waarom.
Labels:
bosbrand,
El Bierzo,
Los Montes Aquilianos,
mountainbike,
Ponferrada
vrijdag 10 juli 2015
De Grote Burgemeester
Dat hij in Amsterdam ook wel De Grote Burgemeester genoemd werd kwam door mijn vogelgidsje. Tijdens een zeiltocht op het IJsselmeer hadden mijn vrienden het boekje in handen gekregen en zich vrolijk gemaakt over bepaalde vogelnamen: de krakeend, de middelste zaagbek, de kleine trap, de ruigpootbuizerd en dus ook de grote burgemeester, de naam van een meeuwensoort die vooral langs de Scandinavische kust voorkomt. Toen ik een paar weken later in een Amsterdams café een naar Nederlandse begrippen klein gezet mannetje met een snor aan hen voorstelde met de woorden: Dit is Jamín; hij is een Spaanse burgemeester’ was de bijnaam al snel geboren.
Ik had hem een paar jaar daarvoor hier in El Bierzo ontmoet. Dat moet ergens in de jaren 80 zijn geweest, toen ik tijdens interrailvakanties regelmatig een bezoek bracht aan mijn huidige vrouw, toen nog een goede vriendin. In die tijd overkwamen me in Spanje de meest onverwachte dingen, omdat ik op een met voldoende enthousiasme gebracht voorstel soms ´ja’ antwoordde zonder werkelijk te begrijpen wat het nu eigenlijk precies inhield en op het moment dat ik dat wel doorhad het me aan taalvaardigheid ontbrak om met redelijke argumenten het voorstel alsnog af te wijzen. Zo kwam ik na een nacht te hebben doorgebracht in zijn logeerbed met uitzicht op een benzinestation in zijn landrover terecht. We reden dwars door het ruige berggebied van de Montes Aquilianos dat ik nu zo goed ken. De exacte route kan ik niet reconstrueren en vaak vraag ik me af waar het restaurantje was waar we zo heerlijk aten en als schooljongens met de serveerster flirtten. Aan het eind van de dag stopte hij ergens langs de weg en zei: ‘Si quieres podemos volver aquí esta noche para cazar unos jabalís.’ Omdat hij deze woorden gepaard liet gaan met het gebaar van het overhalen van een trekker, ging ik dit keer niet direct op het met enthousiasme gebrachte voorstel in. ‘¿Jabalís?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Wilde varkens’ verduidelijkte hij. ‘We leggen wat voedsel neer en dan zetten we plots de koplampen aan; je kunt niet missen.’ In mijn beste Spaans vertelde ik hem dat ik een beetje moe was en stelde ik voor om de geslaagde dag af te sluiten met wat pilsjes. Daar was hij gelukkig helemaal voor in.
Een paar jaar later kwam hij naar Amsterdam vanwege een Europees mijnbouwcongres. Het officiële avondprogramma liet hij graag aan zich voorbij gaan om met mij en mijn vrienden de stad in te gaan. Zo raakten we verzeild in een eetcafé op De Overtoom. Hij had, zoals dat heet, zijn ogen bepaald niet in zijn zak en de schoonheid van een Amsterdamse dame die aan dezelfde tafel als wij een pilsje zat te drinken was hem niet ontgaan. ‘Zeg haar dat ze hele mooie ogen heeft,’ zei hij. Ik keerde me naar het meisje toe en constateerde dat haar ogen niet haar meest opvallende uiterlijke kenmerken waren. Toen ik mij weer tot hem keerde om dat op mijn beste Spaans tegen hem te zeggen, zag ik hij het zelf was die speciale ogen had. Ze glinsterden vol brutale ondeugd.
Wat doe je in Amsterdam als je bezoek krijgt van een burgemeester uit El Bierzo die je dwars door de bergen heeft meegenomen in zijn landrover en je heeft voorgesteld ’s nachts everzwijnen te jagen? Die neem je achterop de fiets. We fietsten van het eetcafé op de Overtoom naar een feest van vrienden van me ergens op de Zeedijk. Mijn twee zeilvrienden reden achter me en ik hoorde ergens in de Marnixstraat op giechelende wijze de bijnaam ontstaan: ‘Ik geloof dat de Grote Burgemeester het uitstekend naar zijn zin heeft.’ Alsof het gewoonste zaak van de wereld was, reden we dwars over De Dam, terwijl ik zo nonchalant mogelijk toeristische informatie gaf: ‘Dat is het paleis, ooit gebouwd als stadhuis: het fundament bestaat uit 13.659 houten palen om te voorkomen dat het wegzakt.’ (In die jaren werkte ik zomers regelmatig als gids). Natuurlijk gingen we ook over de wallen, ja, ook door een paar smalle straatjes tussen de echte wallen in. En ik ging door met mijn toeristische informatie: ‘Het oudste beroep van de wereld wordt hier uitgeoefend rond de oudste kerk van Amsterdam daterend uit de 14e eeuw’. Toen we op de Zeedijk waren aangekomen (‘ooit een dijk om Amsterdam te beschermen tegen de woeste golven van de zee’), zag ik aan zijn glinsterende ogen hoezeer hij van de fietsrit genoten had.
Sinds ik hier in El Bierzo woon heb ik hem nog maar één keer werkelijk gesproken. We hadden afgesproken in een dorpskroeg ergens halverwege Ponferrada en zijn dorp. Hij was nog steeds burgemeester en levensgenieter, maar de glinstering in zijn ogen leek wat gedoofd. We vertelden over ons leven; hij over de problemen in het dorp waar veel mijnen gesloten werden. Een keer waren milieuactivisten uit de stad León voor een vergadering naar zijn dorp gekomen en wat dacht je, toen ze het café uitkwamen bleek dat de dorpsjeugd de banden van hun auto’s had lek gestoken. Toen hij dat vertelde fonkelden zijn ogen weer ouderwets vol ondeugd. ‘Maar Jamín, ¿heb jij die jongens......?’ Hij gaf geen antwoord, maar liep naar de bar en bestelde nog wat pilsjes.
Nog één keer daarna kwamen we hem tegen, maar dat was bij toeval. Het was in het overdekte winkelcentrum van Ponferrada, normaal gesproken een plek die ik probeer te mijden, maar in de periodes van de rebajas (uitverkoop) kun je er voor een prikkie je hele garderobe vervangen. Hij stond met zijn vrouw op de roltrap naar beneden; wij op de roltrap naar boven en we zwaaiden naar elkaar. Ik herkende hem haast niet zonder zijn zo kenmerkende snor. Bovendien was hij in zo’n modern winkelcentrum helemaal niet op zijn plaats (stiekem hoopte ik dat hij hetzelfde van mij zou denken) en leek hij plots zoveel op een naar de stad verhuisde oudere dorpeling (un paisano, zeggen ze hier). Misschien was hij in het moderne Spanje sowieso niet meer op z’n plaats. In enkele dorpen vind je nog wel burgemeesters als hij: ze wisselen net zo gemakkelijk van politieke partij als van broek om maar aan de macht te blijven en zijn bereid de grenzen van de wet en het fatsoen op te zoeken om de belangen van de dorpelingen te beschermen. Het is een uitstervend ras, denk ik, vanwege de leegloop van de dorpen en de misschien wel broodnodige bestuurlijke vernieuwingen. Maar met die vaak wat excentrieke burgemeesters gaat ook een zekere romantiek en pittoreskheid verloren.
Een paar maanden geleden ontvingen we een telefoontje van hem. Hij sprak wartaal en leek dronken. Waarschijnlijk waren het de medicijnen die hem parten speelden. Het gesprek vlotte totaal niet, en op onze vraag of alles wel goed met hem was antwoordde hij alleen maar: ‘Het is wel eens beter met me gegaan.’ Dat dit telefoongesprek zijn afscheid van ons was, beseften we pas toen we een paar weken later in El Diario de León zijn overlijdensbericht lazen. De Grote Burgemeester is niet meer.
Ik had hem een paar jaar daarvoor hier in El Bierzo ontmoet. Dat moet ergens in de jaren 80 zijn geweest, toen ik tijdens interrailvakanties regelmatig een bezoek bracht aan mijn huidige vrouw, toen nog een goede vriendin. In die tijd overkwamen me in Spanje de meest onverwachte dingen, omdat ik op een met voldoende enthousiasme gebracht voorstel soms ´ja’ antwoordde zonder werkelijk te begrijpen wat het nu eigenlijk precies inhield en op het moment dat ik dat wel doorhad het me aan taalvaardigheid ontbrak om met redelijke argumenten het voorstel alsnog af te wijzen. Zo kwam ik na een nacht te hebben doorgebracht in zijn logeerbed met uitzicht op een benzinestation in zijn landrover terecht. We reden dwars door het ruige berggebied van de Montes Aquilianos dat ik nu zo goed ken. De exacte route kan ik niet reconstrueren en vaak vraag ik me af waar het restaurantje was waar we zo heerlijk aten en als schooljongens met de serveerster flirtten. Aan het eind van de dag stopte hij ergens langs de weg en zei: ‘Si quieres podemos volver aquí esta noche para cazar unos jabalís.’ Omdat hij deze woorden gepaard liet gaan met het gebaar van het overhalen van een trekker, ging ik dit keer niet direct op het met enthousiasme gebrachte voorstel in. ‘¿Jabalís?’ vroeg ik voorzichtig. ‘Wilde varkens’ verduidelijkte hij. ‘We leggen wat voedsel neer en dan zetten we plots de koplampen aan; je kunt niet missen.’ In mijn beste Spaans vertelde ik hem dat ik een beetje moe was en stelde ik voor om de geslaagde dag af te sluiten met wat pilsjes. Daar was hij gelukkig helemaal voor in.
Een paar jaar later kwam hij naar Amsterdam vanwege een Europees mijnbouwcongres. Het officiële avondprogramma liet hij graag aan zich voorbij gaan om met mij en mijn vrienden de stad in te gaan. Zo raakten we verzeild in een eetcafé op De Overtoom. Hij had, zoals dat heet, zijn ogen bepaald niet in zijn zak en de schoonheid van een Amsterdamse dame die aan dezelfde tafel als wij een pilsje zat te drinken was hem niet ontgaan. ‘Zeg haar dat ze hele mooie ogen heeft,’ zei hij. Ik keerde me naar het meisje toe en constateerde dat haar ogen niet haar meest opvallende uiterlijke kenmerken waren. Toen ik mij weer tot hem keerde om dat op mijn beste Spaans tegen hem te zeggen, zag ik hij het zelf was die speciale ogen had. Ze glinsterden vol brutale ondeugd.
Wat doe je in Amsterdam als je bezoek krijgt van een burgemeester uit El Bierzo die je dwars door de bergen heeft meegenomen in zijn landrover en je heeft voorgesteld ’s nachts everzwijnen te jagen? Die neem je achterop de fiets. We fietsten van het eetcafé op de Overtoom naar een feest van vrienden van me ergens op de Zeedijk. Mijn twee zeilvrienden reden achter me en ik hoorde ergens in de Marnixstraat op giechelende wijze de bijnaam ontstaan: ‘Ik geloof dat de Grote Burgemeester het uitstekend naar zijn zin heeft.’ Alsof het gewoonste zaak van de wereld was, reden we dwars over De Dam, terwijl ik zo nonchalant mogelijk toeristische informatie gaf: ‘Dat is het paleis, ooit gebouwd als stadhuis: het fundament bestaat uit 13.659 houten palen om te voorkomen dat het wegzakt.’ (In die jaren werkte ik zomers regelmatig als gids). Natuurlijk gingen we ook over de wallen, ja, ook door een paar smalle straatjes tussen de echte wallen in. En ik ging door met mijn toeristische informatie: ‘Het oudste beroep van de wereld wordt hier uitgeoefend rond de oudste kerk van Amsterdam daterend uit de 14e eeuw’. Toen we op de Zeedijk waren aangekomen (‘ooit een dijk om Amsterdam te beschermen tegen de woeste golven van de zee’), zag ik aan zijn glinsterende ogen hoezeer hij van de fietsrit genoten had.
Sinds ik hier in El Bierzo woon heb ik hem nog maar één keer werkelijk gesproken. We hadden afgesproken in een dorpskroeg ergens halverwege Ponferrada en zijn dorp. Hij was nog steeds burgemeester en levensgenieter, maar de glinstering in zijn ogen leek wat gedoofd. We vertelden over ons leven; hij over de problemen in het dorp waar veel mijnen gesloten werden. Een keer waren milieuactivisten uit de stad León voor een vergadering naar zijn dorp gekomen en wat dacht je, toen ze het café uitkwamen bleek dat de dorpsjeugd de banden van hun auto’s had lek gestoken. Toen hij dat vertelde fonkelden zijn ogen weer ouderwets vol ondeugd. ‘Maar Jamín, ¿heb jij die jongens......?’ Hij gaf geen antwoord, maar liep naar de bar en bestelde nog wat pilsjes.
Nog één keer daarna kwamen we hem tegen, maar dat was bij toeval. Het was in het overdekte winkelcentrum van Ponferrada, normaal gesproken een plek die ik probeer te mijden, maar in de periodes van de rebajas (uitverkoop) kun je er voor een prikkie je hele garderobe vervangen. Hij stond met zijn vrouw op de roltrap naar beneden; wij op de roltrap naar boven en we zwaaiden naar elkaar. Ik herkende hem haast niet zonder zijn zo kenmerkende snor. Bovendien was hij in zo’n modern winkelcentrum helemaal niet op zijn plaats (stiekem hoopte ik dat hij hetzelfde van mij zou denken) en leek hij plots zoveel op een naar de stad verhuisde oudere dorpeling (un paisano, zeggen ze hier). Misschien was hij in het moderne Spanje sowieso niet meer op z’n plaats. In enkele dorpen vind je nog wel burgemeesters als hij: ze wisselen net zo gemakkelijk van politieke partij als van broek om maar aan de macht te blijven en zijn bereid de grenzen van de wet en het fatsoen op te zoeken om de belangen van de dorpelingen te beschermen. Het is een uitstervend ras, denk ik, vanwege de leegloop van de dorpen en de misschien wel broodnodige bestuurlijke vernieuwingen. Maar met die vaak wat excentrieke burgemeesters gaat ook een zekere romantiek en pittoreskheid verloren.
Een paar maanden geleden ontvingen we een telefoontje van hem. Hij sprak wartaal en leek dronken. Waarschijnlijk waren het de medicijnen die hem parten speelden. Het gesprek vlotte totaal niet, en op onze vraag of alles wel goed met hem was antwoordde hij alleen maar: ‘Het is wel eens beter met me gegaan.’ Dat dit telefoongesprek zijn afscheid van ons was, beseften we pas toen we een paar weken later in El Diario de León zijn overlijdensbericht lazen. De Grote Burgemeester is niet meer.
Labels:
El Bierzo,
el guiri,
El Rosal,
mijnbouw,
Ponferrada,
winkelcentrum
maandag 6 juli 2015
Een Europese Eenheidsstamppot
Zo’n zes jaar geleden, tijdens een etentje met het voetbalteam vlak voor mijn vertrek naar El Bierzo, sprak mijn vriend Richard me op vaderlijke wijze toe: ‘Je zult zien hoe deze stap je leven zal verrijken, zoals dat ook bij mij gebeurd is toen ik naar Nederland emigreerde.’ Ik sputterde wat tegen: ‘Maar Rich, jij was op dat moment pas 20 en ik ben al 50, hoor.’ Maar hij heeft gelijk gekregen. Emigreren heeft daadwerkelijk mijn horizon verbreed. Het is soms goed om te breken met je vaste gewoontes, afscheid te nemen van een groot deel van je materiële bezit en je te moeten aanpassen aan nieuwe omstandigheden. Maar laten we er ook niet een al te ingrijpende gebeurtenis van maken; emigreren (binnen Europa) is een stuk gemakkelijker geworden, nu via internet contact kan worden gehouden met familie en vrienden en het dankzij de low cost vliegmaatschappijen zoveel goedkoper is geworden om af en toe terug te keren naar het vaderland.
Ik merk dat hier in Spanje over emigreren minder gemakkelijk gedacht wordt. Het maakt natuurlijk ook wel uit of je door economische omstandigheden gedwongen wordt om je land te verlaten, of dat de liefde je drijfveer is, zoals bij mij het geval is. Maar de verbondenheid met de geboortegrond lijkt bij Spanjaarden groter te zijn dan bij Nederlanders (al doet de oranjegekte bij sportevenementen soms anders denken). Een zoon van emigranten naar Canada vertelde me: ‘Bijna alle immigranten blijven voor altijd in Canada wonen, behalve de Spanjaarden; die keren terug.’ Hier in El Bierzo wonen vele ex-emigranten die na hun pensionering niet wisten hoe snel ze naar hun geliefde vaderland moesten terugkeren, soms tot verdriet van hun opgroeiende kinderen. Het opgebouwde pensioen in guldens, marken of Zwitserse franken was in het Spanje met de eeuwig devaluerende peseta relatief veel waard, maar bovenal lijkt het besluit tot remigratie te zijn ingegeven door heimwee. Ook de huidige emigranten voelen zich vaak niet prettig in het buitenland, zo lees ik in blogs van Spaanse emigranten in Nederland (bloggers zijn elkaars voornaamste publiek). Zij hebben moeite met de andere omgangsvormen, de verschillen in eetcultuur, de onmogelijke taal en het vochtige klimaat.
Een paar weken geleden zag ik in het tv-programma El Intermedio een item dat volgens mij illustratief voor de Spaanse afkeer van emigratie. El Intermedio is een komisch nieuwsprogramma waarin de draak wordt gestoken met de vele corruptiezaken van met name de Partido Popular. Maar ook worden er vaak in korte reportages sociale wantoestanden aan de kaak gesteld. Dit keer gingen ze naar een grote stad in Engeland, ik geloof Manchester, en interviewden een Spaanse emigrant van een jaar of vijfentwintig. De jongeman klaagde over het feit dat in Engeland alles zo anders was als in Spanje: het eten, de manier van uitgaan, enfin, niets was er goed, behalve dan dat er werk te vinden was. ‘¿En wat mis je het meest van alles?’ was de laatste vraag. ‘Moeders kroketten’ antwoordde hij (het is waar: kroketten zijn heel anders in Spanje: ze worden vaak thuis gemaakt en gebakken in de olijfolie). En wat een verrassing: moeder was met de cameraploeg meegereisd en kwam op dat moment binnen met een grote schotel zelfgemaakte kroketten. En dit was geen katholiek programma dat de familiewaarden probeerde uit te dragen: nee, dit was een programma dat vooral wordt bekeken door de kritische, linksgeoriënteerde Spanjaarden en een enkele guiri. Terwijl ik naar het item keek kon ik niets anders denken dan dat het voor de jongeman misschien wel het beste was om eens een tijdje zonder moeders kroketten te overleven.
Voor de Europese eenheid, die nu zo in gevaar lijkt te komen, is migratie misschien wel de enige oplossing. Gewoon allemaal een tijdje in elkaars land wonen en elkaars gewoontes leren kennen en appreciëren. Natuurlijk heb ik hier in El Bierzo ook wel eens last van heimwee, naar een lekkere Hollandse stamppot bijvoorbeeld. Omdat boerenkool, zuurkool en rookworst in El Bierzo niet te krijgen zijn, koop ik acelgas (snijbiet) of berza (de typische Gallicische groente voor de caldo gallego) en gerookte chorizoworst en maak ik daar een heerlijke hispano-nederlandse stamppot van. Vermenging van wee culturen kan pure rijkdom opleveren.
Ik merk dat hier in Spanje over emigreren minder gemakkelijk gedacht wordt. Het maakt natuurlijk ook wel uit of je door economische omstandigheden gedwongen wordt om je land te verlaten, of dat de liefde je drijfveer is, zoals bij mij het geval is. Maar de verbondenheid met de geboortegrond lijkt bij Spanjaarden groter te zijn dan bij Nederlanders (al doet de oranjegekte bij sportevenementen soms anders denken). Een zoon van emigranten naar Canada vertelde me: ‘Bijna alle immigranten blijven voor altijd in Canada wonen, behalve de Spanjaarden; die keren terug.’ Hier in El Bierzo wonen vele ex-emigranten die na hun pensionering niet wisten hoe snel ze naar hun geliefde vaderland moesten terugkeren, soms tot verdriet van hun opgroeiende kinderen. Het opgebouwde pensioen in guldens, marken of Zwitserse franken was in het Spanje met de eeuwig devaluerende peseta relatief veel waard, maar bovenal lijkt het besluit tot remigratie te zijn ingegeven door heimwee. Ook de huidige emigranten voelen zich vaak niet prettig in het buitenland, zo lees ik in blogs van Spaanse emigranten in Nederland (bloggers zijn elkaars voornaamste publiek). Zij hebben moeite met de andere omgangsvormen, de verschillen in eetcultuur, de onmogelijke taal en het vochtige klimaat.
Een paar weken geleden zag ik in het tv-programma El Intermedio een item dat volgens mij illustratief voor de Spaanse afkeer van emigratie. El Intermedio is een komisch nieuwsprogramma waarin de draak wordt gestoken met de vele corruptiezaken van met name de Partido Popular. Maar ook worden er vaak in korte reportages sociale wantoestanden aan de kaak gesteld. Dit keer gingen ze naar een grote stad in Engeland, ik geloof Manchester, en interviewden een Spaanse emigrant van een jaar of vijfentwintig. De jongeman klaagde over het feit dat in Engeland alles zo anders was als in Spanje: het eten, de manier van uitgaan, enfin, niets was er goed, behalve dan dat er werk te vinden was. ‘¿En wat mis je het meest van alles?’ was de laatste vraag. ‘Moeders kroketten’ antwoordde hij (het is waar: kroketten zijn heel anders in Spanje: ze worden vaak thuis gemaakt en gebakken in de olijfolie). En wat een verrassing: moeder was met de cameraploeg meegereisd en kwam op dat moment binnen met een grote schotel zelfgemaakte kroketten. En dit was geen katholiek programma dat de familiewaarden probeerde uit te dragen: nee, dit was een programma dat vooral wordt bekeken door de kritische, linksgeoriënteerde Spanjaarden en een enkele guiri. Terwijl ik naar het item keek kon ik niets anders denken dan dat het voor de jongeman misschien wel het beste was om eens een tijdje zonder moeders kroketten te overleven.
Voor de Europese eenheid, die nu zo in gevaar lijkt te komen, is migratie misschien wel de enige oplossing. Gewoon allemaal een tijdje in elkaars land wonen en elkaars gewoontes leren kennen en appreciëren. Natuurlijk heb ik hier in El Bierzo ook wel eens last van heimwee, naar een lekkere Hollandse stamppot bijvoorbeeld. Omdat boerenkool, zuurkool en rookworst in El Bierzo niet te krijgen zijn, koop ik acelgas (snijbiet) of berza (de typische Gallicische groente voor de caldo gallego) en gerookte chorizoworst en maak ik daar een heerlijke hispano-nederlandse stamppot van. Vermenging van wee culturen kan pure rijkdom opleveren.
Labels:
acelgas,
berza,
El Bierzo,
El Intermedio,
emigratie,
Europa,
Ponferrada,
stamppot
dinsdag 16 juni 2015
Poepen in Ponferrada
Al vele malen heb ik in dit blog geschreven over de culinaire verschillen tussen Spanje en Nederland, maar nog nooit over de substantie waarin al ons eten onvermijdelijk verandert en over het probleem waar deze substantie te laten. Het moment is daar om een eind te maken aan deze omissie.
Er lijkt niet zoiets te bestaan als een faecale cultuur in Europa. We voelen ons niet Nederlands, Spaans of Berciaans vanwege de manier waarop we poepen. Waar loftuitingen over nationale of regionale gerechten vaak uitbundig zijn (Oh, de Nederlandse haring. Oei, de botillo uit El Bierzo), wordt over de excrementen voornamelijk gezwegen. Dat is waarschijnlijk omdat de textuur en de geur ons afschuw inboezemen en vooral omdat het digestieve proces de aanvankelijke verschillen drastisch vermindert. Poep en voedsel verhouden zich tot elkaar als het leven en de dood; op het moment van verscheiden zijn we allen gelijk.
Toch kan men als reiziger verschillen in poepcultuur bespeuren. In China bezocht ik de hutongs, de oude wijken van Beijing, waar ik het niet kon laten een plas te plegen in de daar gebruikelijke gemeenschappelijke toiletten. Er zaten diverse mannen uitgebreid te poepen terwijl ze de krant aan het lezen waren, waaruit ze verbaasd opkeken toen ze daar een guiri zagen binnenkomen. Frankrijk is misschien wel het Europese land met de meest afwijkende poepcultuur. Daar worden voetstaptoiletten gebruikt: een gat met aan twee kanten een kleine verhoging waar je je voeten op moet zetten en dan maar hurken en hopen dat alles in het gat en niet in de om je enkels bungelende broek valt.
Enkele verschillen in de poepcultuur tussen Nederland en El Bierzo kunnen hier niet onvermeld blijven. In de oudere Nederlandse wijken bevinden de toiletten over het algemeen niet in dezelfde ruimte als de douches, zoals in Spanje bijna altijd het geval is. Ik geloof niet dat dat echt gepland is door de Nederlanders. Tot de jaren vijftig waren er veel huizen zonder douches en bij de renovaties plaatsten ze die waar er maar ruimte was; op de plek van een rommelkast bijvoorbeeld. Er kleven zeker voordelen aan de scheiding van sanitaire voorzieningen. Het voorkomt bijvoorbeeld filevorming in de morgen. Al moet ik zeggen dat het soms best prettig is om direct vanuit de toiletpot naar de douche te kunnen gaan zonder sociale contacten te moeten aangaan in de tussenhal.
Een ander verschil is dat we In Nederland vooral het plateautoilet gebruiken. De excrementen vallen op een plateau waar ze liggen te stinken tot je ze doortrekt. Hier in Spanje vallen de excrementen direct in het water, wat soms resulteert in een plons en natte billen. De Spaanse methode is wellicht wat hygiënischer omdat de toiletten gemakkelijker schoon te houden zijn. Het voordeel van de Nederlandse methode is dat de productie nauwkeurig geïnspecteerd kan worden op onvolkomenheden. Volgens mij verdringen ook in Nederland de plonstoiletten steeds meer de plateautoiletten. Deze laatste zullen het volgende slachtoffer worden van de globalisering die maakt dat we op de hele wereld op dezelfde manier poepen.
Ik geloof dat ik hiermee wel zo’n beetje alles heb gezegd over dit onderwerp. Ik hoop dat het niet al te puberachtig is overgekomen, maar laten we wel wezen, poepen is iets wat de reiziger eigenlijk altijd bezig houdt. Ik wil bij deze de lezers van dit blog van harte uitnodigen om eens naar El Bierzo te komen om te genieten van de culinaire en faecale cultuur. We hebben hier enkele heerlijke uitgebreide regionale gerechten die het water van je billen zullen doen druipen.
Er lijkt niet zoiets te bestaan als een faecale cultuur in Europa. We voelen ons niet Nederlands, Spaans of Berciaans vanwege de manier waarop we poepen. Waar loftuitingen over nationale of regionale gerechten vaak uitbundig zijn (Oh, de Nederlandse haring. Oei, de botillo uit El Bierzo), wordt over de excrementen voornamelijk gezwegen. Dat is waarschijnlijk omdat de textuur en de geur ons afschuw inboezemen en vooral omdat het digestieve proces de aanvankelijke verschillen drastisch vermindert. Poep en voedsel verhouden zich tot elkaar als het leven en de dood; op het moment van verscheiden zijn we allen gelijk.
Toch kan men als reiziger verschillen in poepcultuur bespeuren. In China bezocht ik de hutongs, de oude wijken van Beijing, waar ik het niet kon laten een plas te plegen in de daar gebruikelijke gemeenschappelijke toiletten. Er zaten diverse mannen uitgebreid te poepen terwijl ze de krant aan het lezen waren, waaruit ze verbaasd opkeken toen ze daar een guiri zagen binnenkomen. Frankrijk is misschien wel het Europese land met de meest afwijkende poepcultuur. Daar worden voetstaptoiletten gebruikt: een gat met aan twee kanten een kleine verhoging waar je je voeten op moet zetten en dan maar hurken en hopen dat alles in het gat en niet in de om je enkels bungelende broek valt.
Enkele verschillen in de poepcultuur tussen Nederland en El Bierzo kunnen hier niet onvermeld blijven. In de oudere Nederlandse wijken bevinden de toiletten over het algemeen niet in dezelfde ruimte als de douches, zoals in Spanje bijna altijd het geval is. Ik geloof niet dat dat echt gepland is door de Nederlanders. Tot de jaren vijftig waren er veel huizen zonder douches en bij de renovaties plaatsten ze die waar er maar ruimte was; op de plek van een rommelkast bijvoorbeeld. Er kleven zeker voordelen aan de scheiding van sanitaire voorzieningen. Het voorkomt bijvoorbeeld filevorming in de morgen. Al moet ik zeggen dat het soms best prettig is om direct vanuit de toiletpot naar de douche te kunnen gaan zonder sociale contacten te moeten aangaan in de tussenhal.
Een ander verschil is dat we In Nederland vooral het plateautoilet gebruiken. De excrementen vallen op een plateau waar ze liggen te stinken tot je ze doortrekt. Hier in Spanje vallen de excrementen direct in het water, wat soms resulteert in een plons en natte billen. De Spaanse methode is wellicht wat hygiënischer omdat de toiletten gemakkelijker schoon te houden zijn. Het voordeel van de Nederlandse methode is dat de productie nauwkeurig geïnspecteerd kan worden op onvolkomenheden. Volgens mij verdringen ook in Nederland de plonstoiletten steeds meer de plateautoiletten. Deze laatste zullen het volgende slachtoffer worden van de globalisering die maakt dat we op de hele wereld op dezelfde manier poepen.
Ik geloof dat ik hiermee wel zo’n beetje alles heb gezegd over dit onderwerp. Ik hoop dat het niet al te puberachtig is overgekomen, maar laten we wel wezen, poepen is iets wat de reiziger eigenlijk altijd bezig houdt. Ik wil bij deze de lezers van dit blog van harte uitnodigen om eens naar El Bierzo te komen om te genieten van de culinaire en faecale cultuur. We hebben hier enkele heerlijke uitgebreide regionale gerechten die het water van je billen zullen doen druipen.
Botillo
Labels:
El Bierzo,
el guiri,
Nederland,
poep,
Ponferrada
zaterdag 23 mei 2015
Verkiezingskoorts
De straten
hangen vol met posters van de burgermeesterkandidaten en er rijden auto’s rond met
luidsprekers waaruit politieke leuzen schallen afgewisseld met lelijk vervormde
muziek. De postbus ligt elke dag vol folders van de politieke partijen, zelfs
op zaterdag als de post normaal niet bezorgd wordt. Kortom, het is
verkiezingstijd. Komende zondag gaat het allemaal plaatsvinden en als trotse inwoner
van de stad Ponferrada en de deelstaat Castilla y León ben ik stemgerechtigd
voor deze lokale en regionale verkiezingen. Het kunnen belangrijke verkiezingen
worden vanwege de opkomst van de nieuwe partijen: Podemos en Ciudadanos. In de
meeste polls lijkt het erop dat zij het zogenaamde bipartidismo, de hegemonie
van de PP en de PSOE, gaan doorbreken.
Natuurlijk zou
mijn stem bij deze verkiezingen vooral moeten afhangen van zaken die spelen op
gemeentelijk of deelstaatniveau. De aanleg en het onderhoud van fietspaden
bijvoorbeeld, want tegenwoordig beweeg ik me nogal wat met de huurfiets door de
stad en dat is niet zonder gevaar, kan ik verzekeren. Fietspaden lopen dood en
sluiten niet goed op elkaar aan. Of neem nu dat op het eerste oog onzinnige plan
van de gemeente om een dijk aan te leggen ter voorkoming van overstromingen van
de rivier El Sil. Van overstromingsgevaar hebben we hier echter nog nooit iets
gemerkt. Het project wordt gefinancierd met Europees geld en natuurlijk levert
het werkgelegenheid op, hetgeen Ponferrrada goed kan gebruiken. Maar moet
Europa niet gewoon controleren of zo’n project wel echt nodig is?
Ik heb
besloten mijn stem dit keer te laten afhangen van maar één issue: de corruptie.
De nieuwe partijen Podemos en Ciudadanos (een soort D’66) hebben hervorming van
de staat en strijd tegen corruptie hoog in het vaandel geschreven. Maar ja, het
zijn nieuwe, snelgroeiende partijen zonder enige bestuurlijke ervaring, en voor
een grondige selectie van de kandidaten was geen tijd. Het verwachte electorale
succes heeft natuurlijk de nodige gelukzoekers en schreeuwlelijken aangetrokken,
zeker op regionaal en gemeentelijk niveau. Ik heb daar al de nodige geruchten
over gehoord. Een vriend vertelde me, in de kroeg weliswaar, dat hij liever op competente
een corrupte politicus stemt dan op iemand die incompetent en eerlijk is. Ik was
het niet met hem eens. Corruptie is bijzonder contraproductief. Het leidt tot
zinloze projecten die bovendien extra veel geld kosten omdat ze worden
uitbesteed aan het bedrijf dat het meeste smeergeld betaalt. Vervolgens
verdwijnt veel van dat geld naar bankrekeningen in Andorra (geliefd bij
Catalaanse corrupten) en Zwitserland. En natuurlijk heeft dit alles een
negatief effect op de bereidheid om belasting te betalen, waardoor het
overheidstekort nog meer oploopt. Gelukkig kregen we het later in de kroeg gewoon
over voetbal, maar ook over dat onderwerp bleken we het helemaal niet met
elkaar eens te zijn.
Bij vorige
verkiezingen gaven de Spaanse kiezers er blijk van dat ze hun stemgedrag niet
echt lieten afhangen van het ethische gedrag van de politici. De laatste
landelijke verkiezingen van 2011 werden gewonnen (met bijna 45% van de stemmen)
door de PP, terwijl het zelfs een guiri duidelijk was dat de partij tot op het
bot corrupt was. De vervroegde deelstaatverkiezingen
van Andalucía van april dit jaar werden met zo’n 35% van de stemmen gewonnen
door de PSOE, terwijl er toch flink was gegraaid uit diverse overheidsfondsen.
Dat is allemaal wellicht niet zo hoopgevend, maar de PSOE van Andalusia wordt
wel door de nieuwe partijen gedwongen om politici die de politieke
verantwoording hadden tijdens de verduistering van fondsen uit de gelederen te
verwijderen. Ziehier de louterende werking van de opkomst van nieuwe partijen.
Het moge
duidelijk zijn. Ik stem op een nieuwe partij. Gewoon om de boodschap te geven
dat de grote partijen te ver zijn gegaan in hun machtsmisbruik. Een heuse proteststem,
jawel. Ik weet zeker dat ik komende zondag niet de enige zal zijn.
Fietspaden lopen dood ..
of sluiten niet goed op elkaar aan.
Labels:
bipartidismo,
Ciudadanos,
corruptie,
El Bierzo,
guiri,
Podemos,
Ponferrada,
PP,
PSOE,
Verkiezingen
maandag 18 mei 2015
Links- of rechtsom
Tijdens mijn privélessen Engels aan huis zie ik het als mijn voornaamste taak de conversatie gaande te houden. De spreekvaardigheid moet immers geoefend worden. Gelukkig hebben de Escuela de Idiomas van Ponferrada, Cambridge University en de middelbare scholen hier zo’n beetje dezelfde voorgeschreven topics voor het onderdeel speaking, waardoor ik langzamerhand een expert ben geworden in het voeren van een geanimeerd Engels gesprek over de thema’s: jezelf voorstellen, vrije tijd, familie, gezondheid, de sociale media, de klimaatverandering, mode, misdaad en vooroordelen Maar zowel de leerlingen als de privéleraar hebben ook wel eens genoeg van deze uitgekauwde onderwerpen; het overmatige gebruik van klimaatverandering als lesthema is volgens mij de belangrijkste oorzaak van het ontkennen van het verschijnsel. Als een leerling een fris onderwerp aandraagt, ga ik daar over het algemeen enthousiast op in.
En dat gebeurde laatst, toen één van mijn leerlingen, een middelbare scholier, tijdens de les over de naderende gemeente- en deelstaatverkiezingen in mei begon. We praatten een tijdje over de opkomst van de nieuwe partijen en toen kwam hij met deze opmerking: ‘Het is opvallend dat in Noord-Europa de populistische partijen extreemrechts zijn, terwijl er in Zuid-Europa vooral nieuwe linkse partijen ontstaan.’ Een scherpe waarneming, hoewel er natuurlijk wat kanttekeningen bij te plaatsen zijn: in Griekenland is er ook een rechts-populistische partij en zelfs een heuse Nazi-partij, en in Italië is de politieke kleur van de vijfsterrenbeweging niet bepaald duidelijk. Maar opmerkelijk is dat het in Spanje ontbreekt aan een eurosceptische anti-immigratie partij van het kaliber PVV, Frente National, Het Vlaams Blok of de UK Indepence Party. De ontevredenheid komt hier van links.
Hoewel de Spanjaarden zich vaak meer vereenzelvigen met de regio of deelstaat dan met de nationale staat, bestaat er ook zoiets als Spaans nationalisme. Dat gaat dan vaak om relatief onschuldige zaken als: ‘Bij ons is het eten is beter’, ‘Onbegrijpelijk dat ze in andere landen de belangrijkste maaltijd niet midden op de dag nuttigen’ en ‘Maar wij zijn veel gelukkiger!’ Ik heb niet veel meegemaakt dat er neerbuigend werd gedaan over buitenlanders. Hooguit over inwoners van Spaanse regio’s, vooral als die zich willen afscheiden en heel goed kunnen voetballen (iets als kutcatalanen zul je hier vaker horen dan kutmarokkanen). De heftigste reacties na de aanslag in Madrid in 2004 waren niet gericht tegen moslims in het algemeen, maar tegen de op dat moment verantwoordelijke Spaanse politici. Misschien heeft dat te maken met een afkeer voor rechtse retoriek na zoveel jaren Franco-dictatuur. Of wellicht speelt het eigen emigratieverleden uit de jaren 50 en 60 een rol.
Maar waarom zijn zoveel Noord-Europeanen zo verzot op rechts-populistische partijen, vaak met politieke leiders die het meest doen denken aan de vervelendste jongetjes van de klas? Het is aantrekkelijk de schuld van de problemen aan anderen te geven en de rechts-populistische partijen kiezen daarvoor de economisch zwakkeren uit: de immigranten en de arme Europese landen. Ook in Spanje zoeken de nieuwe politieke partijen hun zondebokken voor de crisis. Zij richten hun pijlen op Merkel, de banken en de politieke kaste. In plaats van naar beneden te schoppen, zoals de Noord-Europese populisten doen, schoppen ze hier naar boven, hetgeen eerlijk gezegd minder onsympathiek overkomt. Overigens zal al dat schoppen de economische crisis niet doen verdwijnen; dat zal een langzaam en moeizaam proces zijn, maar ja, met zo’n boodschap win je de verkiezingen niet.
Dit alles heb ik tijdens de les allemaal niet gezegd, hoor. Het is immers vooral mijn leerling die moet praten dus ik heb hem gevraagd naar zijn mening over de nieuwe Spaanse partijen, over Griekenland, over de Europese Unie en de Euro, over zijn toekomst op de arbeidsmarkt, net zo lang tot ik in zijn blik iets meende te bespeuren als: ‘Kunnen we het niet gewoon over de sociale media of de klimaatverandering hebben?’ En zelf gaf ik tijdens deze les mijn mening niet prijs, want voor je het weet word je versleten voor een Noord-Europese betweter, en dat ben ik natuurlijk niet. Toch?
En dat gebeurde laatst, toen één van mijn leerlingen, een middelbare scholier, tijdens de les over de naderende gemeente- en deelstaatverkiezingen in mei begon. We praatten een tijdje over de opkomst van de nieuwe partijen en toen kwam hij met deze opmerking: ‘Het is opvallend dat in Noord-Europa de populistische partijen extreemrechts zijn, terwijl er in Zuid-Europa vooral nieuwe linkse partijen ontstaan.’ Een scherpe waarneming, hoewel er natuurlijk wat kanttekeningen bij te plaatsen zijn: in Griekenland is er ook een rechts-populistische partij en zelfs een heuse Nazi-partij, en in Italië is de politieke kleur van de vijfsterrenbeweging niet bepaald duidelijk. Maar opmerkelijk is dat het in Spanje ontbreekt aan een eurosceptische anti-immigratie partij van het kaliber PVV, Frente National, Het Vlaams Blok of de UK Indepence Party. De ontevredenheid komt hier van links.
Hoewel de Spanjaarden zich vaak meer vereenzelvigen met de regio of deelstaat dan met de nationale staat, bestaat er ook zoiets als Spaans nationalisme. Dat gaat dan vaak om relatief onschuldige zaken als: ‘Bij ons is het eten is beter’, ‘Onbegrijpelijk dat ze in andere landen de belangrijkste maaltijd niet midden op de dag nuttigen’ en ‘Maar wij zijn veel gelukkiger!’ Ik heb niet veel meegemaakt dat er neerbuigend werd gedaan over buitenlanders. Hooguit over inwoners van Spaanse regio’s, vooral als die zich willen afscheiden en heel goed kunnen voetballen (iets als kutcatalanen zul je hier vaker horen dan kutmarokkanen). De heftigste reacties na de aanslag in Madrid in 2004 waren niet gericht tegen moslims in het algemeen, maar tegen de op dat moment verantwoordelijke Spaanse politici. Misschien heeft dat te maken met een afkeer voor rechtse retoriek na zoveel jaren Franco-dictatuur. Of wellicht speelt het eigen emigratieverleden uit de jaren 50 en 60 een rol.
Maar waarom zijn zoveel Noord-Europeanen zo verzot op rechts-populistische partijen, vaak met politieke leiders die het meest doen denken aan de vervelendste jongetjes van de klas? Het is aantrekkelijk de schuld van de problemen aan anderen te geven en de rechts-populistische partijen kiezen daarvoor de economisch zwakkeren uit: de immigranten en de arme Europese landen. Ook in Spanje zoeken de nieuwe politieke partijen hun zondebokken voor de crisis. Zij richten hun pijlen op Merkel, de banken en de politieke kaste. In plaats van naar beneden te schoppen, zoals de Noord-Europese populisten doen, schoppen ze hier naar boven, hetgeen eerlijk gezegd minder onsympathiek overkomt. Overigens zal al dat schoppen de economische crisis niet doen verdwijnen; dat zal een langzaam en moeizaam proces zijn, maar ja, met zo’n boodschap win je de verkiezingen niet.
Dit alles heb ik tijdens de les allemaal niet gezegd, hoor. Het is immers vooral mijn leerling die moet praten dus ik heb hem gevraagd naar zijn mening over de nieuwe Spaanse partijen, over Griekenland, over de Europese Unie en de Euro, over zijn toekomst op de arbeidsmarkt, net zo lang tot ik in zijn blik iets meende te bespeuren als: ‘Kunnen we het niet gewoon over de sociale media of de klimaatverandering hebben?’ En zelf gaf ik tijdens deze les mijn mening niet prijs, want voor je het weet word je versleten voor een Noord-Europese betweter, en dat ben ik natuurlijk niet. Toch?
Labels:
Ciudadanos,
El Bierzo,
Podemos,
Ponferrada,
populisme,
Spanje,
Verkiezingen
donderdag 30 april 2015
De ongelovige pelgrim
Ik weet niet precies wanneer ik voor het eerst van mijn leven een kerk betrad. Volgens mij is dat in het buitenland geweest (als we de kinderinstuif in De Kolenkit in Amsterdam West even niet meerekenen). Misschien tijdens een schoolreis naar Duitsland, of toen ik voor het eerst naar Frankrijk op vakantie ging en we Reims aandeden. Ik ben in het geheel niet religieus opgevoed. Daardoor heb ik ook niet de behoefte me af te zetten tegen godsdienst, zoals bij zoveel van hun geloof gevallen atheïsten het geval is. Maar ik heb zeker geen religieuze neigingen en ben niet op zoek naar bovennatuurlijke verklaringen voor hetgeen ik niet begrijp. Het leven is al wonderbaarlijk genoeg; daar hoeven we echt niks extra’s bij te verzinnen, zeg ik altijd maar.
Waarschijnlijk ben ik geëmigreerd naar één van de meest confessionele landen van Europa; van een scheiding tussen staat en kerk is in Spanje nauwelijks sprake. In het openbare onderwijs bestaan de godsdienstlessen uit het aanleren van de katholieke catechismus. De financiële bijdrage aan de kerk wordt geregeld via het belastingformulier (al kunnen niet-katholieken aangeven dat hun bijdrage moet gaan naar charitatieve instellingen). Toch heeft ook in Spanje de ontkerkelijking toegeslagen. Ik ken weinig mensen die regelmatig naar de mis gaan. Veel echtparen laten hun kinderen dopen en de eerste communie doen, maar vaak is dat zoiets als Kerstmis vieren bij ons: het hoort er nu eenmaal bij. Er wordt getrouwd in de kerk, en ook de begrafenisplechtigheid bestaat over het algemeen uit een katholieke mis. Wat mij opvalt is dat er geen wezenlijk verschil is tussen gelovigen en ongelovigen als gaat om het verdriet bij het overlijden van een dierbare. Voor een buitenstaander als ik lijkt het alsof het dogma van het eeuwige leven na de dood, dat bij de meeste godsdiensten zo’n centrale rol inneemt, niet echt geloofd wordt. En ook de vele verhalen over wonderen en Maria-verschijningen worden, volgens mij, door veel katholieken met een korrel zout genomen.
Tijdens onze vakantie in Portugal bezocht ik de nodige kerken waaronder die van Barcelos, beroemd om het wonder van de haan. Het ging om een ten onrechte tot de galg veroordeelde pelgrim die werd gered doordat op het moment van de tenuitvoerbrenging van de straf een gebraden haan zich oprichtte en begon te kraaien. Dat kan gebeuren, natuurlijk maar een bijna identiek verhaal had ik al eens eerder gehoord, toen ik zo’n 11 jaar geleden de Camino de Santiago liep van Pamplona naar Burgos. In Santo Domingo de la Calzada was het een gebraden kip die tot leven kwam. Aan het plafond van de kerk bungelt zelfs een kooi met een aantal kippen om het te herdenken. Volgens mij is werkelijk niemand die dit gelooft. Het is gewoon een mooi verhaal; een fabel, een parabel. En dat soort fantasierijke verhalen maken het katholieke geloof in zeker opzicht menselijker dan de strikte protestantse stromingen die de bijbel zo letterlijk nemen.
Tijdens dezelfde pelgrimstocht van Pamplona naar Burgos sliepen we een nacht bij de pelgrimsherberg in het dorpje Villamayor, die werd gerund door Nederlandse christenen met een hoog evangelisch gehalte (en nog steeds: kijk hier). ‘s Avonds werden er stichtelijke liederen gezongen (overigens tot ik de gitaar in mijn handen kreeg en mijn vriend Ton begeleidde die heel hard en vals ‘Kom van dat dak af’ zong). Overal in de herberg hingen posters van een Jezus met zeer penetrante ogen, hetgeen ons bijna de nachtrust ontnam. De dag erna kwamen we bij een herberg in Torres del Río, die gerund werd door een jong echtpaar. Zij hadden echter genoeg van het herbergier zijn en wilden verkopen. Ik zat in de bar naast de herberg toen de kopers op kwamen dagen. Alweer Nederlandse protestanten! Ze hadden een lang gesprek met de eigenaren. Toen ze weg waren ging ik naar de herbergiers toe om voor het eerst en het laatst van mijn leven op te komen voor het behoud van katholieke tradities. Ik zei zoiets als: ‘Jullie moeten niet aan die mensen verkopen. Het zijn fundamentalistische protestanten uit Nederland. Ze gebruiken de Camino de Santiago om hun geloof op te dringen. Gisteren moesten we al christelijke liederen aanhoren en konden we niet slapen vanwege een omnipresente Jezus met penetrante ogen; ¿dat moet toch niet twee nachten achter elkaar gebeuren?’ De herbergiers keken me wat bevreemd aan en mompelden iets als ‘Dank u voor al deze informatie’ terwijl ze overduidelijk dachten: ‘Nog zo´n Nederlandse gek.’ Ik denk niet dat mijn woorden veel indruk maakten, maar wie weet. Als ik nu op internet zoek vind ik in elk geval geen Nederlandse herberg in Torres del Río.
Waarschijnlijk ben ik geëmigreerd naar één van de meest confessionele landen van Europa; van een scheiding tussen staat en kerk is in Spanje nauwelijks sprake. In het openbare onderwijs bestaan de godsdienstlessen uit het aanleren van de katholieke catechismus. De financiële bijdrage aan de kerk wordt geregeld via het belastingformulier (al kunnen niet-katholieken aangeven dat hun bijdrage moet gaan naar charitatieve instellingen). Toch heeft ook in Spanje de ontkerkelijking toegeslagen. Ik ken weinig mensen die regelmatig naar de mis gaan. Veel echtparen laten hun kinderen dopen en de eerste communie doen, maar vaak is dat zoiets als Kerstmis vieren bij ons: het hoort er nu eenmaal bij. Er wordt getrouwd in de kerk, en ook de begrafenisplechtigheid bestaat over het algemeen uit een katholieke mis. Wat mij opvalt is dat er geen wezenlijk verschil is tussen gelovigen en ongelovigen als gaat om het verdriet bij het overlijden van een dierbare. Voor een buitenstaander als ik lijkt het alsof het dogma van het eeuwige leven na de dood, dat bij de meeste godsdiensten zo’n centrale rol inneemt, niet echt geloofd wordt. En ook de vele verhalen over wonderen en Maria-verschijningen worden, volgens mij, door veel katholieken met een korrel zout genomen.
Tijdens onze vakantie in Portugal bezocht ik de nodige kerken waaronder die van Barcelos, beroemd om het wonder van de haan. Het ging om een ten onrechte tot de galg veroordeelde pelgrim die werd gered doordat op het moment van de tenuitvoerbrenging van de straf een gebraden haan zich oprichtte en begon te kraaien. Dat kan gebeuren, natuurlijk maar een bijna identiek verhaal had ik al eens eerder gehoord, toen ik zo’n 11 jaar geleden de Camino de Santiago liep van Pamplona naar Burgos. In Santo Domingo de la Calzada was het een gebraden kip die tot leven kwam. Aan het plafond van de kerk bungelt zelfs een kooi met een aantal kippen om het te herdenken. Volgens mij is werkelijk niemand die dit gelooft. Het is gewoon een mooi verhaal; een fabel, een parabel. En dat soort fantasierijke verhalen maken het katholieke geloof in zeker opzicht menselijker dan de strikte protestantse stromingen die de bijbel zo letterlijk nemen.
Tijdens dezelfde pelgrimstocht van Pamplona naar Burgos sliepen we een nacht bij de pelgrimsherberg in het dorpje Villamayor, die werd gerund door Nederlandse christenen met een hoog evangelisch gehalte (en nog steeds: kijk hier). ‘s Avonds werden er stichtelijke liederen gezongen (overigens tot ik de gitaar in mijn handen kreeg en mijn vriend Ton begeleidde die heel hard en vals ‘Kom van dat dak af’ zong). Overal in de herberg hingen posters van een Jezus met zeer penetrante ogen, hetgeen ons bijna de nachtrust ontnam. De dag erna kwamen we bij een herberg in Torres del Río, die gerund werd door een jong echtpaar. Zij hadden echter genoeg van het herbergier zijn en wilden verkopen. Ik zat in de bar naast de herberg toen de kopers op kwamen dagen. Alweer Nederlandse protestanten! Ze hadden een lang gesprek met de eigenaren. Toen ze weg waren ging ik naar de herbergiers toe om voor het eerst en het laatst van mijn leven op te komen voor het behoud van katholieke tradities. Ik zei zoiets als: ‘Jullie moeten niet aan die mensen verkopen. Het zijn fundamentalistische protestanten uit Nederland. Ze gebruiken de Camino de Santiago om hun geloof op te dringen. Gisteren moesten we al christelijke liederen aanhoren en konden we niet slapen vanwege een omnipresente Jezus met penetrante ogen; ¿dat moet toch niet twee nachten achter elkaar gebeuren?’ De herbergiers keken me wat bevreemd aan en mompelden iets als ‘Dank u voor al deze informatie’ terwijl ze overduidelijk dachten: ‘Nog zo´n Nederlandse gek.’ Ik denk niet dat mijn woorden veel indruk maakten, maar wie weet. Als ik nu op internet zoek vind ik in elk geval geen Nederlandse herberg in Torres del Río.
Het wonder van Barcelos
dinsdag 14 april 2015
Pasen in Portugal
Het is Pasen in Portugal. De winkels en straten van Braga zijn versierd. Paashazen, eieren, kuikens, enfin, dezelfde lentesymboliek als in Nederland. In Spanje, althans in Ponferrada, zie je dat veel minder. En toch is Portugal niet minder katholiek. Ook hier wordt Pasen uitgebreid gevierd met processies. Maar vandaag niet. Het is Paaszondag. Er gaan priesters rond van deur tot deur om de wederopstanding van Jezus aan te kondigen. Ze lopen door de straten met een belletje. Ik weet de puberachtige neiging te onderdrukken om een ijsje bij ze te bestellen. We zoeken een restaurant voor onze laatste middagmaaltijd in Portugal. Dat valt niet mee. Bijna alles is gesloten.Ook dat is een verschil met Spanje. Daar zijn alle restaurants vandaag vast open. Uiteindelijk weten we een veel te druk restaurant te vinden waar we, natuurlijk, bacalao bestellen.
We praten over de verschillen tussen Spanje en Portugal. De Portugezen praten minder luid, stellen we vast. Er staat wel een tv in het restaurant, maar het geluid is uitgedraaid. De Portugezen spreken beter Engels, valt mij als kersverse leraar Engels op. In de restaurants en hotels, en ook bij de toeristeninformatie lijken ze liever Engels dan Spaans te spreken, misschien wel omdat veel Spanjaarden onmiddellijk in hun eigen taal beginnen te praten zonder te vragen of men de taal wel machtig is. In de Portugese steden zijn ook altijd wel buitenlandse kranten te verkrijgen, iets wat in Ponferrada onmogelijk is.
Het straatbeeld is anders. De Portugese straten zijn schoner. In Ponferrada zijn de straten altijd wat smoezelig en bevlekt, alsof er met olie gewerkt is. De historische centra lijken hier beter te worden onderhouden en gerestaureerd. Misschien niet overal in Portugal. Maar hier in Braga ziet het er zeer verzorgd uit. En een paar dagen geleden was Guimarães helemaal een plaatje. En wat qua winkels opvalt is de enorme hoeveelheid banketbakkers met over het algemeen uitstekende producten. Zouden ze hier echt zoveel gebak eten?
Wat valt eigenlijk op als je in Spanje door de straten loopt? Het grote aantal barretjes en restaurants, natuurlijk . De kranten- en tijdschriftenstalletjes op de straat. En ik sta altijd versteld van de enorme hoeveelheid kappers, tandtechnici en brillenwinkels die Ponferrada rijk is. ‘Wat valt een buitenlander in Nederland eigenlijk op?’ vraag ik Ana. ‘De coffeeshops,’ zegt ze onmiddellijk. ‘En fietsen.’ Ze denkt even na en vervolgt: ‘En al die klaargemaakte etenswaren die overal uitgestald liggen: broodjes kaas, ham of ei, of combinaties van die drie met tomaat, sla en de onvermijdelijke mayonaise. Broodjes vis, worsten, kroketten, saucijzenbroodjes en pizza’s die de hele dag worden warmgehouden. ¡Qué asco!’ Een rilling loopt over haar rug.
Als vanzelf gaat het gesprek verder over eten. Reizen is immers ook een culinair avontuur, ook al is de Portugese keuken nog zo verwant met de Spaanse. De pulpo wordt hier over het algemeen niet gekookt, zoals in Galicië, maar gebakken of gebraden. Lekker. Verder aten we bacalao en diverse ons nog onbekende Portugese worsten. Maar dit keer was onze grootste uitdaging toch wel de lampreia, de zeeprik. Een nogal eng beest, iets tussen een vis en een slang, dat zich als een parasiet vastbijt aan vissen of zeezoogdieren om het bloed op te zuigen. Als de voortplantingstijd is aangebroken laten ze hun slachtoffers los en zwemmen de rivier op waar ze gretig door Portugese en Galicische vissers worden gevangen. Best lekker voor een keer.
Als we hebben afgerekend lopen we naar de auto en aanvaarden de terugreis. Van de verwachte Paasdrukte op de wegen is hier weinig te bekennen. De snelweg is zo goed als leeg. Bij de grensovergang kijken we elkaar aan. Het was goed om even weg te zijn geweest. Helemaal eruit. Het is ook goed om weer thuis te komen.
We praten over de verschillen tussen Spanje en Portugal. De Portugezen praten minder luid, stellen we vast. Er staat wel een tv in het restaurant, maar het geluid is uitgedraaid. De Portugezen spreken beter Engels, valt mij als kersverse leraar Engels op. In de restaurants en hotels, en ook bij de toeristeninformatie lijken ze liever Engels dan Spaans te spreken, misschien wel omdat veel Spanjaarden onmiddellijk in hun eigen taal beginnen te praten zonder te vragen of men de taal wel machtig is. In de Portugese steden zijn ook altijd wel buitenlandse kranten te verkrijgen, iets wat in Ponferrada onmogelijk is.
Het straatbeeld is anders. De Portugese straten zijn schoner. In Ponferrada zijn de straten altijd wat smoezelig en bevlekt, alsof er met olie gewerkt is. De historische centra lijken hier beter te worden onderhouden en gerestaureerd. Misschien niet overal in Portugal. Maar hier in Braga ziet het er zeer verzorgd uit. En een paar dagen geleden was Guimarães helemaal een plaatje. En wat qua winkels opvalt is de enorme hoeveelheid banketbakkers met over het algemeen uitstekende producten. Zouden ze hier echt zoveel gebak eten?
Wat valt eigenlijk op als je in Spanje door de straten loopt? Het grote aantal barretjes en restaurants, natuurlijk . De kranten- en tijdschriftenstalletjes op de straat. En ik sta altijd versteld van de enorme hoeveelheid kappers, tandtechnici en brillenwinkels die Ponferrada rijk is. ‘Wat valt een buitenlander in Nederland eigenlijk op?’ vraag ik Ana. ‘De coffeeshops,’ zegt ze onmiddellijk. ‘En fietsen.’ Ze denkt even na en vervolgt: ‘En al die klaargemaakte etenswaren die overal uitgestald liggen: broodjes kaas, ham of ei, of combinaties van die drie met tomaat, sla en de onvermijdelijke mayonaise. Broodjes vis, worsten, kroketten, saucijzenbroodjes en pizza’s die de hele dag worden warmgehouden. ¡Qué asco!’ Een rilling loopt over haar rug.
Als vanzelf gaat het gesprek verder over eten. Reizen is immers ook een culinair avontuur, ook al is de Portugese keuken nog zo verwant met de Spaanse. De pulpo wordt hier over het algemeen niet gekookt, zoals in Galicië, maar gebakken of gebraden. Lekker. Verder aten we bacalao en diverse ons nog onbekende Portugese worsten. Maar dit keer was onze grootste uitdaging toch wel de lampreia, de zeeprik. Een nogal eng beest, iets tussen een vis en een slang, dat zich als een parasiet vastbijt aan vissen of zeezoogdieren om het bloed op te zuigen. Als de voortplantingstijd is aangebroken laten ze hun slachtoffers los en zwemmen de rivier op waar ze gretig door Portugese en Galicische vissers worden gevangen. Best lekker voor een keer.
Als we hebben afgerekend lopen we naar de auto en aanvaarden de terugreis. Van de verwachte Paasdrukte op de wegen is hier weinig te bekennen. De snelweg is zo goed als leeg. Bij de grensovergang kijken we elkaar aan. Het was goed om even weg te zijn geweest. Helemaal eruit. Het is ook goed om weer thuis te komen.
zeeprik
Labels:
Braga,
El Bierzo,
guiri,
lampeiro,
lamprea,
Pasen,
Ponferrada,
Portugal,
processies,
zeeprik
dinsdag 24 maart 2015
De theorie van Keynes toegepast op El Calle Rañadero
De afgelopen maanden liep ik iedere dag wel keer door de Calle Rañadero op weg naar het Hospital de la Reina. Het is het straatje dat vanaf de brug over de rivier El Sil omhoog loopt naar het Plaza Virgen de la Encina in het historische centrum. Het zou één van de meest karakteristieke straatjes van Ponferrada moeten zijn. En in zekere zin is het dat ook wel. Karakteristiek voor het verval van steden en dorpen in de wijde omgeving (zie ook een eerdere brief getiteld Verloren dorpen)
Onvermijdelijk kwamen elke dag dezelfde gedachten bij me op. Hoe is het toch mogelijk dat een in potentie zo mooi straatje zo verwaarloosd wordt? Het begint al beneden bij het ooit redelijk bekende pulpo restaurant Casa Cubelos. Sinds enkele jaren staat het leeg en maakt het verval zich langzaam van het gebouw meester. Verder omhoog komen we slechts een paar neringen tegen die de tand des tijds hebben weten te doorstaan: het alleszins redelijk restaurant El Rañadero, een winkel met horloges en ander zilverwerk, een soort home grow shop, het café El Punto waarvan iedereen behalve de politie weet dat er in drugs gehandeld wordt en, nota bene, een academie voor toeristische opleidingen. De rest van de huizen verkeert in een deplorabele staat. Sommige zijn geheel verdwenen of half afgebrand. Veel deuren zijn opengebroken door daklozen op zoek naar een droge plek.
En zo liep ik vaak tegen een uur of negen ’s morgens het vervallen straatje omhoog , soms in een druilerige regen, soms in de frisse bergkou als de lucht helder en vol beloften voor een heerlijke dag was. Naarmate de lente naderde kwam ik steeds vaker pelgrims op weg naar Santiago de Compostela tegen; ze groetten me in de overtuiging dat ik één van hen was, al ging ik tegen de richting in. En ik dacht: de Camino de Santiago is toch een uitgelezen kans om Ponferrada bij een groot internationaal publiek bekend te maken? Hoeveel geld is er wel niet uitgegeven aan de Wereldkampioenschappen Wielrennen met hetzelfde doel! Had dat niet beter besteed kunnen worden aan het opknappen van bijvoorbeeld de Calle Rañadero?
Ik moest denken aan mijn economielessen waarin ik de theorie van Keynes behandelde. Tijdens een crisis is het de aan de overheid om met nuttige overheidsinvesteringen de economie weer vlot te trekken. De hoge werkloosheid maakt het gebruik van arbeidskrachten relatief goedkoop; het verschil tussen een uitkering en een loon is nu eenmaal niet zo groot. Grond- en huizenprijzen zijn relatief laag. De rente is normaal gesproken laag. Hét moment om de vervallen huizen aan de Calle Rañadero op te kopen en te restaureren om zo twee vliegen in één klap te vangen: werkgelegenheid creëren en Ponferrada een flinke opknapbeurt geven. Het vroegere pulpo restaurant zou uitstekend een pelgrimsherberg kunnen zijn. Het straatje zou plaats kunnen bieden aan kleine winkeltjes, restaurantjes en barretjes. ’s Zomers zou er een vrijmarkt kunnen worden gehouden.
Maar wacht even. Eerst de nadelen overwegen natuurlijk. Dat leer ik mijn studenten immers ook. Altijd de voors en tegens tegenover elkaar zetten. Anders heb je geen mening maar een overtuiging. Vanzelfsprekend zitten er behoorlijk wat haken en ogen aan een dergelijk project. Waar haal je het geld vandaan? De schuldenlast in Spanje is al zo groot. En waar zeker voor gewaakt moet worden is dat het geld goed terecht komt. Van gemakkelijk verkregen geld kan een corrumperende werking uitgaan. Voorkomen moet worden dat de aannemers en werknemers toevallig allemaal vriendjes of familie van de verantwoordelijke politici zijn. Of dat een deel van het geld verdwijnt naar de privérekeningen van corrupte politici, ondernemers of vakbondsbestuurders, zoals bijvoorbeeld met subsidies voor de steenkoolmijnen en fondsen voor omscholingscursussen is gebeurd. Maar er gaat in Spanje een andere wind waaien. Nieuwe politieke partijen, zoals Podemos en Ciudadanos, kloppen aan de deur en zullen ook de traditionele partijen dwingen hun corruptie aan te pakken. Er moet toch ergens in Europa een fonds te vinden zijn voor het herstel van historische binnensteden, zeker nu sommige noordelijke landen kunnen lenen met een negatieve rente?
En even zag ik voor me hoe links en rechts in het straatje de luiken geopend werden door vrolijk fluitende winkeliers die me allemaal vriendelijk groetten. De vroegste pelgrims zaten al aan de churros en versgezette koffie. Achter me hoorde ik mensen fluisteren: ‘Kijk, daar gaat el guiri. Dankzij zijn blog is het hier zo mooi opgeknapt.’ Met een glimlach vervolgde ik mijn weg omhoog langs de verpauperde huizen.
Onvermijdelijk kwamen elke dag dezelfde gedachten bij me op. Hoe is het toch mogelijk dat een in potentie zo mooi straatje zo verwaarloosd wordt? Het begint al beneden bij het ooit redelijk bekende pulpo restaurant Casa Cubelos. Sinds enkele jaren staat het leeg en maakt het verval zich langzaam van het gebouw meester. Verder omhoog komen we slechts een paar neringen tegen die de tand des tijds hebben weten te doorstaan: het alleszins redelijk restaurant El Rañadero, een winkel met horloges en ander zilverwerk, een soort home grow shop, het café El Punto waarvan iedereen behalve de politie weet dat er in drugs gehandeld wordt en, nota bene, een academie voor toeristische opleidingen. De rest van de huizen verkeert in een deplorabele staat. Sommige zijn geheel verdwenen of half afgebrand. Veel deuren zijn opengebroken door daklozen op zoek naar een droge plek.
En zo liep ik vaak tegen een uur of negen ’s morgens het vervallen straatje omhoog , soms in een druilerige regen, soms in de frisse bergkou als de lucht helder en vol beloften voor een heerlijke dag was. Naarmate de lente naderde kwam ik steeds vaker pelgrims op weg naar Santiago de Compostela tegen; ze groetten me in de overtuiging dat ik één van hen was, al ging ik tegen de richting in. En ik dacht: de Camino de Santiago is toch een uitgelezen kans om Ponferrada bij een groot internationaal publiek bekend te maken? Hoeveel geld is er wel niet uitgegeven aan de Wereldkampioenschappen Wielrennen met hetzelfde doel! Had dat niet beter besteed kunnen worden aan het opknappen van bijvoorbeeld de Calle Rañadero?
Ik moest denken aan mijn economielessen waarin ik de theorie van Keynes behandelde. Tijdens een crisis is het de aan de overheid om met nuttige overheidsinvesteringen de economie weer vlot te trekken. De hoge werkloosheid maakt het gebruik van arbeidskrachten relatief goedkoop; het verschil tussen een uitkering en een loon is nu eenmaal niet zo groot. Grond- en huizenprijzen zijn relatief laag. De rente is normaal gesproken laag. Hét moment om de vervallen huizen aan de Calle Rañadero op te kopen en te restaureren om zo twee vliegen in één klap te vangen: werkgelegenheid creëren en Ponferrada een flinke opknapbeurt geven. Het vroegere pulpo restaurant zou uitstekend een pelgrimsherberg kunnen zijn. Het straatje zou plaats kunnen bieden aan kleine winkeltjes, restaurantjes en barretjes. ’s Zomers zou er een vrijmarkt kunnen worden gehouden.
Maar wacht even. Eerst de nadelen overwegen natuurlijk. Dat leer ik mijn studenten immers ook. Altijd de voors en tegens tegenover elkaar zetten. Anders heb je geen mening maar een overtuiging. Vanzelfsprekend zitten er behoorlijk wat haken en ogen aan een dergelijk project. Waar haal je het geld vandaan? De schuldenlast in Spanje is al zo groot. En waar zeker voor gewaakt moet worden is dat het geld goed terecht komt. Van gemakkelijk verkregen geld kan een corrumperende werking uitgaan. Voorkomen moet worden dat de aannemers en werknemers toevallig allemaal vriendjes of familie van de verantwoordelijke politici zijn. Of dat een deel van het geld verdwijnt naar de privérekeningen van corrupte politici, ondernemers of vakbondsbestuurders, zoals bijvoorbeeld met subsidies voor de steenkoolmijnen en fondsen voor omscholingscursussen is gebeurd. Maar er gaat in Spanje een andere wind waaien. Nieuwe politieke partijen, zoals Podemos en Ciudadanos, kloppen aan de deur en zullen ook de traditionele partijen dwingen hun corruptie aan te pakken. Er moet toch ergens in Europa een fonds te vinden zijn voor het herstel van historische binnensteden, zeker nu sommige noordelijke landen kunnen lenen met een negatieve rente?
En even zag ik voor me hoe links en rechts in het straatje de luiken geopend werden door vrolijk fluitende winkeliers die me allemaal vriendelijk groetten. De vroegste pelgrims zaten al aan de churros en versgezette koffie. Achter me hoorde ik mensen fluisteren: ‘Kijk, daar gaat el guiri. Dankzij zijn blog is het hier zo mooi opgeknapt.’ Met een glimlach vervolgde ik mijn weg omhoog langs de verpauperde huizen.
Labels:
Calle Rañadero,
casco histórico,
Ciudadanos,
corruptie,
El Bierzo,
guiri,
Keynes,
Podemos,
Ponferrada,
río Sil
maandag 16 maart 2015
Op zoek naar de droom
Mijn liefde voor de bergen moet zo’n 50 jaar geleden begonnen zijn. Ome Jaap trakteerde op een film. Dat deed hij wel vaker als één van ons jarig was. Ik weet niet eens meer wiens verjaardag het was, en of mijn broers of ouders er bij waren. Wat ik nooit zou vergeten was de eindscène van de film. De familie Trapp vlucht voor de nazi’s over de bergen van Oostenrijk naar Zwitserland. Vol verwondering keek ik naar de bergen en luisterde ik naar de muziek. The sound of music. Wat was dat mooi!
Het zou daarna lang duren voor ik in werkelijkheid bergen zou zien. Met mijn ouders kwamen we tijdens vakanties nooit verder dan de Veluwe. De heuvels van het Speulderbos zijn natuurlijk schitterend en nooit zou ik vergeten dat mijn vader en ik op een morgen heel vroeg op pad gingen naar de heide toen er vlak bij ons een edelhert met jong voorbijliep. Maar op het hooggebergte moest ik wachten tot ik een jaar of negentien was.
Mijn middelbare school organiseerde voor de leerlingen een schoolreis naar Oostenrijk. Een skivakantie, om precies te zijn. We reisden er heen per bus. Natuurlijk liep dat uit op een klein feestje dat duurde tot diep in de nacht. We werden de volgende ochtend wakker omdat de chauffeur muziek had opgezet. Had hij zich de hele rit zitten ergeren aan die ellendige rock en disco die toen in de mode waren en nam hij op de vroege morgen wraak met zijn soort muziek? Of zou hij van mening zijn geweest dat deze muziek het best paste bij het landschap dat zich in het ochtendgloren ontplooide. Ik opende mijn ogen op de langgerekte tonen van de mondharmonica van Toots Thielemans en zag door de ramen voor het eerst van mijn leven besneeuwde bergtoppen.
Hoewel ik soms Toots Thielemans en Julie Andrews zou verloochenen door te zeggen dat het nu eenmaal niet mijn soort muziek was, zou ik hun de rest van mijn leven met mij meedragen. Toen ik regelmatig mijn zomervakanties in Spanje doorbracht had ik de gewoonte, alleen of met vrienden, lopend door de bergen de Spaanse grens over te steken. Met de trein naar Perpignan, van daaruit met het gele treintje (le train jaune de Cerdagne) naar één van de dorpjes vlakbij de Pyreneeën. Fontpédrouse kan ik aanraden. Dan, met de muziek van Toots Thielemans in het hoofd, de bergen in. Slapen in een Franse refuge vlak onder de grens. En de volgende dag, bij het oversteken van de grens zacht zingen:
Climb every mountain
Ford every stream (hoewel ik zelf hier cross every stream zong)
Follow every rainbow
Till you find your dream
De Pyreneeën werden elke zomer drukker. Bergwandelen raakte in zwang. Bij de berghutten moet je tegenwoordig al ver van tevoren reserveren. In de Picos de Europa is het van hetzelfde laken een pak. Gelukkig heb ik hier in El Bierzo het ultieme berggevoel weer teruggevonden. Toegegeven, de bergen zijn ietsje minder spectaculair dan de Pyreneeën en de Picos. Het is een oud gebergte met afgeronde pieken. Maar de valleien zijn juist weer dieper uitgesneden. De natuur is ongerept en de stilte is soms oorverdovend. In El Bierzo is de lente aangebroken. Tijd om de bergschoenen uit de kelder te halen en bergen te beklimmen, beken te doorwaden en de regenboog te volgen tot de droom werkelijkheid wordt.
Het zou daarna lang duren voor ik in werkelijkheid bergen zou zien. Met mijn ouders kwamen we tijdens vakanties nooit verder dan de Veluwe. De heuvels van het Speulderbos zijn natuurlijk schitterend en nooit zou ik vergeten dat mijn vader en ik op een morgen heel vroeg op pad gingen naar de heide toen er vlak bij ons een edelhert met jong voorbijliep. Maar op het hooggebergte moest ik wachten tot ik een jaar of negentien was.
Mijn middelbare school organiseerde voor de leerlingen een schoolreis naar Oostenrijk. Een skivakantie, om precies te zijn. We reisden er heen per bus. Natuurlijk liep dat uit op een klein feestje dat duurde tot diep in de nacht. We werden de volgende ochtend wakker omdat de chauffeur muziek had opgezet. Had hij zich de hele rit zitten ergeren aan die ellendige rock en disco die toen in de mode waren en nam hij op de vroege morgen wraak met zijn soort muziek? Of zou hij van mening zijn geweest dat deze muziek het best paste bij het landschap dat zich in het ochtendgloren ontplooide. Ik opende mijn ogen op de langgerekte tonen van de mondharmonica van Toots Thielemans en zag door de ramen voor het eerst van mijn leven besneeuwde bergtoppen.
Hoewel ik soms Toots Thielemans en Julie Andrews zou verloochenen door te zeggen dat het nu eenmaal niet mijn soort muziek was, zou ik hun de rest van mijn leven met mij meedragen. Toen ik regelmatig mijn zomervakanties in Spanje doorbracht had ik de gewoonte, alleen of met vrienden, lopend door de bergen de Spaanse grens over te steken. Met de trein naar Perpignan, van daaruit met het gele treintje (le train jaune de Cerdagne) naar één van de dorpjes vlakbij de Pyreneeën. Fontpédrouse kan ik aanraden. Dan, met de muziek van Toots Thielemans in het hoofd, de bergen in. Slapen in een Franse refuge vlak onder de grens. En de volgende dag, bij het oversteken van de grens zacht zingen:
Climb every mountain
Ford every stream (hoewel ik zelf hier cross every stream zong)
Follow every rainbow
Till you find your dream
De Pyreneeën werden elke zomer drukker. Bergwandelen raakte in zwang. Bij de berghutten moet je tegenwoordig al ver van tevoren reserveren. In de Picos de Europa is het van hetzelfde laken een pak. Gelukkig heb ik hier in El Bierzo het ultieme berggevoel weer teruggevonden. Toegegeven, de bergen zijn ietsje minder spectaculair dan de Pyreneeën en de Picos. Het is een oud gebergte met afgeronde pieken. Maar de valleien zijn juist weer dieper uitgesneden. De natuur is ongerept en de stilte is soms oorverdovend. In El Bierzo is de lente aangebroken. Tijd om de bergschoenen uit de kelder te halen en bergen te beklimmen, beken te doorwaden en de regenboog te volgen tot de droom werkelijkheid wordt.
dinsdag 24 februari 2015
Montoro en Monedero
Het lijken de namen van twee stripfiguren. De avonturen van Montoro en Monedero. Montoro, de Spaanse minister van financiën lijkt ook fysiek een beetje op een stripfiguur: een licht satanisch uiterlijk en bovendien een soort kwakend stemgeluid. Als test heb ik een keer, toen mijn zesjarige Spaanse nichtje tekenfilms wou zien, een video van een persconferentie van Montoro opgezet. (deze) Nee, ze vond er niets aan, zelfs niet toen ik haar probeerde wijs te maken dat hij elke ochtend 20 zwarte bromvliegen als ontbijt at. En toen ik het daarna probeerde met een video met Monedero riep ze ‘¡Ik geen Montoro Monedero, ik wil Dora Exploradora!’
Voor de wat oudere guiri* die moeite begint te krijgen met Spaanse namen is Montoro als minister van financiën een uitkomst: Montoro - money. Groot was mijn schrik dan ook toen Monedero ten tonele verscheen. Hij is één van de drie oprichters van Podemos, de partij die het politieke gecorrumpeerde establishment uitdaagt. Het instorten van mijn ezelsbruggetje leidde ertoe dat ik veelal Montoro zei terwijl ik Monedero bedoelde of andersom, en soms ook op een naam kwam ergens tussen de twee in als Montodero. Al deze versprekingen maakten de onduidelijkheid omtrent mijn politieke voorkeur bij de mensen om me heen alleen maar groter. Hier in Spanje word je al snel geacht tot een bepaald politiek kamp te horen, net zoals ze zich nauwelijks kunnen voorstellen dat je Madrid-Barcelona kijkt enkel en alleen maar omdat je een mooie pot voetbal wilt zien zonder dat het je veel uitmaakt wie er wint.
Ook Monedero bleek al snel iets met geld te maken te hebben. Over 425.000 euro's aan inkomsten uit 2010 had hij geen belasting betaald, zo werd gelekt vanuit het ministerie van financiën (we zien minister Montoro kwaadaardig lachend achter zijn bureau zitten). Dit geld had hij verdiend door naast zijn vaste aanstelling als universitair docent Politicologie advies te geven aan de regeringen van Bolivia, Ecuador, Nicaragua en Venezuela over een gemeenschappelijke munt. Welke gemeenschappelijke munt? Laten we het maar op houden dat het dankzij zijn adviezen daar nooit van is gekomen. Dat is best een paar honderdduizend euro’s waard; iemand die Monedero heet moet haast wel een specialist zijn op dat gebied. Misschien komt mijn cynisme vooral voort uit jaloezie. Zelf heb ik ook politicologie gestudeerd en het enige wat ik ooit in mijn directe vakgebied heb verdiend is een gratis broodje kaas toen ik als vrijwilliger voor Amnesty International een lange vergadering bijwoonde.
Natuurlijk is het voor een partij die een zeer expansief fiscaal beleid voorstaat moeilijk uit te leggen dat één der oprichters geen belasting betaalt over zo’n aanzienlijk bedrag. Tijdens een politieke bijeenkomst van Podemos koos Monedero voor de aanval als de beste verdediging. Het verschuldigde belastinggeld had hij vlak daarvoor overgemaakt om juridische vervolging te voorkomen, maar dat weerhield hem niet van een felle toespraak gericht tegen Montoro en ook tegen de pers die over de zaak had bericht, vol links jargon en zelfs een gebalde vuist; allemaal bijzonder misplaatst voor iemand die een zeer grote bijverdienste had verzwegen voor de fiscus. (hier een impressie). Het vreemde is dat veel aanhangers van Podemos zijn verklaringen lijken te accepteren onder het motto: de anderen zijn erger; het is allemaal een complot; laten we de gelederen sluiten.
Zouden Montoro en Monedero twee karakters uit een film zijn geweest, dan zouden volgens mij de recensies niet mals zijn: ‘te dik aangezet’,’alleen maar karikaturen’, ‘overacting’ en ‘volkomen ongeloofwaardig.’ Maar helaas, het is de bittere realiteit. De film zou een happy end kunnen hebben met de oprichting van een partij die corruptie of malversatie in de eigen gelederen als een groter kwaad ziet dan wanneer het bij de andere partijen plaats vindt. In de echte wereld zitten we voorlopig nog even met politici als Montoro en Monedero opgescheept.
*scheldnaam voor typische toerist, door sommige immigranten als geuzennaam geadopteerd.
Voor de wat oudere guiri* die moeite begint te krijgen met Spaanse namen is Montoro als minister van financiën een uitkomst: Montoro - money. Groot was mijn schrik dan ook toen Monedero ten tonele verscheen. Hij is één van de drie oprichters van Podemos, de partij die het politieke gecorrumpeerde establishment uitdaagt. Het instorten van mijn ezelsbruggetje leidde ertoe dat ik veelal Montoro zei terwijl ik Monedero bedoelde of andersom, en soms ook op een naam kwam ergens tussen de twee in als Montodero. Al deze versprekingen maakten de onduidelijkheid omtrent mijn politieke voorkeur bij de mensen om me heen alleen maar groter. Hier in Spanje word je al snel geacht tot een bepaald politiek kamp te horen, net zoals ze zich nauwelijks kunnen voorstellen dat je Madrid-Barcelona kijkt enkel en alleen maar omdat je een mooie pot voetbal wilt zien zonder dat het je veel uitmaakt wie er wint.
Ook Monedero bleek al snel iets met geld te maken te hebben. Over 425.000 euro's aan inkomsten uit 2010 had hij geen belasting betaald, zo werd gelekt vanuit het ministerie van financiën (we zien minister Montoro kwaadaardig lachend achter zijn bureau zitten). Dit geld had hij verdiend door naast zijn vaste aanstelling als universitair docent Politicologie advies te geven aan de regeringen van Bolivia, Ecuador, Nicaragua en Venezuela over een gemeenschappelijke munt. Welke gemeenschappelijke munt? Laten we het maar op houden dat het dankzij zijn adviezen daar nooit van is gekomen. Dat is best een paar honderdduizend euro’s waard; iemand die Monedero heet moet haast wel een specialist zijn op dat gebied. Misschien komt mijn cynisme vooral voort uit jaloezie. Zelf heb ik ook politicologie gestudeerd en het enige wat ik ooit in mijn directe vakgebied heb verdiend is een gratis broodje kaas toen ik als vrijwilliger voor Amnesty International een lange vergadering bijwoonde.
Natuurlijk is het voor een partij die een zeer expansief fiscaal beleid voorstaat moeilijk uit te leggen dat één der oprichters geen belasting betaalt over zo’n aanzienlijk bedrag. Tijdens een politieke bijeenkomst van Podemos koos Monedero voor de aanval als de beste verdediging. Het verschuldigde belastinggeld had hij vlak daarvoor overgemaakt om juridische vervolging te voorkomen, maar dat weerhield hem niet van een felle toespraak gericht tegen Montoro en ook tegen de pers die over de zaak had bericht, vol links jargon en zelfs een gebalde vuist; allemaal bijzonder misplaatst voor iemand die een zeer grote bijverdienste had verzwegen voor de fiscus. (hier een impressie). Het vreemde is dat veel aanhangers van Podemos zijn verklaringen lijken te accepteren onder het motto: de anderen zijn erger; het is allemaal een complot; laten we de gelederen sluiten.
Zouden Montoro en Monedero twee karakters uit een film zijn geweest, dan zouden volgens mij de recensies niet mals zijn: ‘te dik aangezet’,’alleen maar karikaturen’, ‘overacting’ en ‘volkomen ongeloofwaardig.’ Maar helaas, het is de bittere realiteit. De film zou een happy end kunnen hebben met de oprichting van een partij die corruptie of malversatie in de eigen gelederen als een groter kwaad ziet dan wanneer het bij de andere partijen plaats vindt. In de echte wereld zitten we voorlopig nog even met politici als Montoro en Monedero opgescheept.
*scheldnaam voor typische toerist, door sommige immigranten als geuzennaam geadopteerd.
Montoro
Monedero
Labels:
corruptie,
El Bierzo,
el Partido Popular,
guiri,
Monedero,
Montoro,
opiniones de un guiri,
Podemos,
politiek,
Ponferrada,
PP,
Spanje
vrijdag 6 februari 2015
Het doe-het-zelfziekenhuis
Een paar dagen na de dood van mijn schoonvader viel mijn schoonmoeder en brak daarbij haar heup en haar pols. De ontreddering was groot. Allereerst bij mijn schoonmoeder natuurlijk: pijn, schrik en een hopeloos gevoel. Maar ook wij hadden geen tijd voor de verwerking van het verdriet. Alweer eindeloze bezoeken aan het ziekenhuis. Haar pols moest in het gips en haar heup werd met een schroef weer in elkaar gezet. Dat gebeurde allemaal in openbare Hospital del Bierzo. Daarna werd ze overgeplaatst naar het Hospital de la Reina voor verder herstel en verzorging, hetgeen allemaal wel eens een paar maanden zou kunnen gaan duren.
Wij zagen haar overplaatsing naar het Hospital de la Reina als een verbetering. Het ziekenhuis ligt op loopafstand van ons huis, vlakbij het historische centrum, en de kleinschaligheid van het ziekenhuis zou meer aandacht voor de patiënt moeten betekenen. Het Hospital de la Reina is een particulier ziekenhuis, maar een groot deel van de patiënten komt via de sociale zorgverzekering binnen. Dat het ziekenhuis een katholieke grondslag heeft, zou mijn vrome schoonmoeder vast op prijs stellen.
Toen ze ons bij het intakegesprek vertelden dat het bij hen in principe niet toegestaan was dat er familieleden op de afdelingen bleven overnachten, slaakte ik stiekem een zucht van verlichting. Eindelijk een ziekenhuis zoals god gebiedt. Maar de dagen erna moest ik helaas mijn beoordeling van het ziekenhuis naar beneden toe bijstellen. Misschien nog wel in sterkere mate dan het openbare ziekenhuis van El Bierzo is het Hospital de la Reina een doe-het-zelfziekenhuis te noemen.
Bij alle maaltijden (ontbijt om 09.00 uur, lunch om 13.00, merienda om 17.00, diner om 20.00) wordt er in feite verwacht dat iemand de patiënt helpt bij het snijden van het eten, het openmaken van de vele plastic verpakkingen en het toedienen van de medicijnen. Misschien dat als er echt niemand van de familie aanwezig zou zijn het personeel een handje zou helpen, maar eigenlijk lijken ze daar helemaal geen tijd voor te hebben. Ieder bed heeft vanzelfsprekend een knop om het ziekenhuispersoneel te laten komen om hulp te bieden, maar vaak wordt daar erg laat op gereageerd. Het resultaat hiervan is dat we al meerdere malen de net aan haar heup geopereerde patiënte van de rolstoel in het bed hebben getild. Daar kijkt men in het ziekenhuis helemaal niet raar van op, terwijl het mij toch risicovol lijkt als ongeschoolde mensen deze handeling verrichten.
Natuurlijk is het voor familieleden die werken, ver weg wonen of kinderen hebben niet mogelijk om zoveel tijd in het ziekenhuis door te brengen. Rond de ziekenhuizen is daardoor een hele arbeidsmarkt ontstaan van verzorgsters (het zijn voor zover ik weet altijd vrouwen; vaak uit Latijns Amerika). Zij zijn bereid bij de patiënt te blijven voor gezelschap en de diverse verzorgende taken tegen een uurloon van rond de € 6.00. Eén van deze vrouwen vertelde ons dat ze een keer een verpleegster had gevraagd haar te helpen bij het in bed tillen van haar patiënt. ‘Doe het zelf maar; ¿daar word je toch zeker voor betaald?’, had de verpleegster gezegd. De wereld op zijn kop. Overigens is het merendeel van de verplegers en doktoren bijzonder bekwaam en vriendelijk, maar heeft men duidelijk te kampen met een te hoge werkdruk. Waarschijnlijk wordt er voor de winstgevendheid flink beknibbeld op de personeelsuitgaven. Om deze zelfde reden zullen ze ook alle handdoeken uit de toiletten hebben verwijderd. We nemen zelf onze keukenrollen mee.
Enfin, de komende weken gaan we dus weer veel tijd doorbrengen met het lezen van tijdschriften en kranten in een veel te warme ziekenhuiskamer, af en toe verlangend naar de open deur kijkend of het karretje met het eten er al aankomt. Meestal draai ik de ontbijtdienst. Na afloop rij ik mijn schoonmoeder in haar rolstoel naar de gemeenschappelijke ruimte en kijken we samen door de grote ramen hoe de winter bezit heeft genomen van El Bierzo.
Wij zagen haar overplaatsing naar het Hospital de la Reina als een verbetering. Het ziekenhuis ligt op loopafstand van ons huis, vlakbij het historische centrum, en de kleinschaligheid van het ziekenhuis zou meer aandacht voor de patiënt moeten betekenen. Het Hospital de la Reina is een particulier ziekenhuis, maar een groot deel van de patiënten komt via de sociale zorgverzekering binnen. Dat het ziekenhuis een katholieke grondslag heeft, zou mijn vrome schoonmoeder vast op prijs stellen.
Toen ze ons bij het intakegesprek vertelden dat het bij hen in principe niet toegestaan was dat er familieleden op de afdelingen bleven overnachten, slaakte ik stiekem een zucht van verlichting. Eindelijk een ziekenhuis zoals god gebiedt. Maar de dagen erna moest ik helaas mijn beoordeling van het ziekenhuis naar beneden toe bijstellen. Misschien nog wel in sterkere mate dan het openbare ziekenhuis van El Bierzo is het Hospital de la Reina een doe-het-zelfziekenhuis te noemen.
Bij alle maaltijden (ontbijt om 09.00 uur, lunch om 13.00, merienda om 17.00, diner om 20.00) wordt er in feite verwacht dat iemand de patiënt helpt bij het snijden van het eten, het openmaken van de vele plastic verpakkingen en het toedienen van de medicijnen. Misschien dat als er echt niemand van de familie aanwezig zou zijn het personeel een handje zou helpen, maar eigenlijk lijken ze daar helemaal geen tijd voor te hebben. Ieder bed heeft vanzelfsprekend een knop om het ziekenhuispersoneel te laten komen om hulp te bieden, maar vaak wordt daar erg laat op gereageerd. Het resultaat hiervan is dat we al meerdere malen de net aan haar heup geopereerde patiënte van de rolstoel in het bed hebben getild. Daar kijkt men in het ziekenhuis helemaal niet raar van op, terwijl het mij toch risicovol lijkt als ongeschoolde mensen deze handeling verrichten.
Natuurlijk is het voor familieleden die werken, ver weg wonen of kinderen hebben niet mogelijk om zoveel tijd in het ziekenhuis door te brengen. Rond de ziekenhuizen is daardoor een hele arbeidsmarkt ontstaan van verzorgsters (het zijn voor zover ik weet altijd vrouwen; vaak uit Latijns Amerika). Zij zijn bereid bij de patiënt te blijven voor gezelschap en de diverse verzorgende taken tegen een uurloon van rond de € 6.00. Eén van deze vrouwen vertelde ons dat ze een keer een verpleegster had gevraagd haar te helpen bij het in bed tillen van haar patiënt. ‘Doe het zelf maar; ¿daar word je toch zeker voor betaald?’, had de verpleegster gezegd. De wereld op zijn kop. Overigens is het merendeel van de verplegers en doktoren bijzonder bekwaam en vriendelijk, maar heeft men duidelijk te kampen met een te hoge werkdruk. Waarschijnlijk wordt er voor de winstgevendheid flink beknibbeld op de personeelsuitgaven. Om deze zelfde reden zullen ze ook alle handdoeken uit de toiletten hebben verwijderd. We nemen zelf onze keukenrollen mee.
Enfin, de komende weken gaan we dus weer veel tijd doorbrengen met het lezen van tijdschriften en kranten in een veel te warme ziekenhuiskamer, af en toe verlangend naar de open deur kijkend of het karretje met het eten er al aankomt. Meestal draai ik de ontbijtdienst. Na afloop rij ik mijn schoonmoeder in haar rolstoel naar de gemeenschappelijke ruimte en kijken we samen door de grote ramen hoe de winter bezit heeft genomen van El Bierzo.
maandag 26 januari 2015
Voor het laatst in Anllares del Sil
Het is een stralende septemberdag. We parkeren de auto op het parkeerterreintje vlak onder het restaurant waar we straks gaan eten. We helpen mijn schoonvader Pedro de auto uit. Dat gaat moeizaam en met gevloek. ‘Ay,qué coño’, zegt hij. Mijn schoonmoeder Laurie staat er hoofdschuddend naar te kijken. Als hij eindelijk staat en zich met behulp van zijn stok schommelend in evenwicht weet te houden, kijkt hij rond. Zijn ogen beginnen te stralen. Dat is niet veel gebeurd de laatste tijd.
Hij wijst met zijn stok schuin omhoog. ‘¡Daar gaan we heen! ¡Daar heb ik gewoond!’ Stapje voor stapje, met aan één hand zijn dochter en in de andere hand de stok, gaat het heuvelopwaarts. De ondersteuning van Laurie neem ik ter hand. Gelukkig is het niet ver. Anllares del Sil is een klein dorpje in de bergen ten westen van de rivier El Sil. De mensen leefden er van de steenkoolmijnen, de extensieve veeteelt en het verbouwen van eigen groenten. Veel huizen staan nu leeg, maar toch niet zoveel als in andere dorpen. Vlak naast het dorp is een energiecentrale die nog voor wat leven in de brouwerij zorgt.
Pedro begint te vertellen. Veel verhalen hebben we al vaak gehoord, maar krijgen hier in de omgeving waar ze zich afspeelden een extra dimensie. Over de maquis die hier in de bergen actief waren en af en toe naar het dorp kwamen voor voedsel. Over de vervolgingen door de Franco-troepen. Over wie waar woonde en wie welk beroep uitoefende. De vermoeidheid slaat toe. We strompelen naar het restaurant.
Normaalgesproken zijn mijn schoonouders behoorlijk kritisch tijdens een restaurantbezoek. Thuis is het eten immers veel beter. Dit keer is dat anders. ‘¡Eindelijk een decente maaltijd in een restaurant!’, zegt Pedro na één hap. En even later: ‘Dit is een entrecote como dios manda (zoals god gebiedt, één van zijn standaarduitdrukkingen).’ Met de serveerster en de kok, de eigenaren van het restaurant, wisselt hij gegevens uit over het reilen en zeilen van de families die nog in het dorp wonen of er vroeger gewoond hebben.
Na het eten gaan we weer wandelen. Het karakteristiek geworden getik van zijn stok weerkaatst tegen de oude huizen. We gaan langs de oude watermolen en komen bij huis van zijn nicht, het laatst overgebleven familielid in het dorp. Zij strompelt naar buiten en begroet ons enthousiast. Alle wetenswaardigheden over de directe familieleden worden doorgenomen. Diverse ziektes en gebreken komen uitgebreid aan bod. Het afscheid is warm.
Pedro lijkt onvermoeibaar. Nog een extra rondje wil hij maken door het dorp. Willekeurige dorpelingen worden aangesproken; bijna altijd kennen ze zijn familie. Dan gaan Pedro en Laurie zitten op een bankje. ‘Kom nu maar met de auto hierheen’, zegt hij, ‘het wordt laat; we gaan naar huis.’ Als we naar hen toe rijden, zien we dat ze weer met iemand in gesprek zijn geraakt. Een tijdje later, na alweer een warm afscheid, installeren we ons in de auto. ‘¡Ay, qué coño!’ klinkt het. En we rijden weg.
In de moeilijke maanden die zouden volgen werd er nog vaak met weemoed over dit laatste bezoek aan Anllares del Sil gesproken.
Hij wijst met zijn stok schuin omhoog. ‘¡Daar gaan we heen! ¡Daar heb ik gewoond!’ Stapje voor stapje, met aan één hand zijn dochter en in de andere hand de stok, gaat het heuvelopwaarts. De ondersteuning van Laurie neem ik ter hand. Gelukkig is het niet ver. Anllares del Sil is een klein dorpje in de bergen ten westen van de rivier El Sil. De mensen leefden er van de steenkoolmijnen, de extensieve veeteelt en het verbouwen van eigen groenten. Veel huizen staan nu leeg, maar toch niet zoveel als in andere dorpen. Vlak naast het dorp is een energiecentrale die nog voor wat leven in de brouwerij zorgt.
Pedro begint te vertellen. Veel verhalen hebben we al vaak gehoord, maar krijgen hier in de omgeving waar ze zich afspeelden een extra dimensie. Over de maquis die hier in de bergen actief waren en af en toe naar het dorp kwamen voor voedsel. Over de vervolgingen door de Franco-troepen. Over wie waar woonde en wie welk beroep uitoefende. De vermoeidheid slaat toe. We strompelen naar het restaurant.
Normaalgesproken zijn mijn schoonouders behoorlijk kritisch tijdens een restaurantbezoek. Thuis is het eten immers veel beter. Dit keer is dat anders. ‘¡Eindelijk een decente maaltijd in een restaurant!’, zegt Pedro na één hap. En even later: ‘Dit is een entrecote como dios manda (zoals god gebiedt, één van zijn standaarduitdrukkingen).’ Met de serveerster en de kok, de eigenaren van het restaurant, wisselt hij gegevens uit over het reilen en zeilen van de families die nog in het dorp wonen of er vroeger gewoond hebben.
Na het eten gaan we weer wandelen. Het karakteristiek geworden getik van zijn stok weerkaatst tegen de oude huizen. We gaan langs de oude watermolen en komen bij huis van zijn nicht, het laatst overgebleven familielid in het dorp. Zij strompelt naar buiten en begroet ons enthousiast. Alle wetenswaardigheden over de directe familieleden worden doorgenomen. Diverse ziektes en gebreken komen uitgebreid aan bod. Het afscheid is warm.
Pedro lijkt onvermoeibaar. Nog een extra rondje wil hij maken door het dorp. Willekeurige dorpelingen worden aangesproken; bijna altijd kennen ze zijn familie. Dan gaan Pedro en Laurie zitten op een bankje. ‘Kom nu maar met de auto hierheen’, zegt hij, ‘het wordt laat; we gaan naar huis.’ Als we naar hen toe rijden, zien we dat ze weer met iemand in gesprek zijn geraakt. Een tijdje later, na alweer een warm afscheid, installeren we ons in de auto. ‘¡Ay, qué coño!’ klinkt het. En we rijden weg.
In de moeilijke maanden die zouden volgen werd er nog vaak met weemoed over dit laatste bezoek aan Anllares del Sil gesproken.
Labels:
Anllares del Sil,
El Bierzo,
El Sil,
Ponferrada
Abonneren op:
Posts (Atom)